beginselen der Leer van het Schoone, te Leiden, bij j.c. cijfveer, 1830, Iste D. bl. 25 en volg.) over het Idee van het Schoone. Het bevreemdde ons geenszins, bl. 52 der Lofrede, de taal van kant ingewikkeld te hooren noemen; maar wel, de Bovennatuurkunde van condillac, de oppervlakkigste, die er bestaat, als duister te zien afgemaald. Men vergelijke hier Philosophie de kant, ou principes fondamentaux de la philosophie transcendentale, par charles villers. Utrecht, van der monde, 1830. Première partie, p. 145-151, vooral de noot op p. 148. Tegenover de oppervlakkige Wijsbegeerte der Encyclopedisten stelde hemsterhuis eene algemeen bevattelijke practische Wijsbegeerte, doch die, naar ons inzien, den denker verder moet leiden, en hem aansporen, om, in den eigen' geest en getrouw aan dezelfde beginselen, tot diepere onderzoekingen over te gaan; terwijl het geletterde, maar echter min afgetrokken denkende publiek zeer wel kan blijven staan op de hoogte, waarop de Hollandsche socrates het langs eenen weg, met bloemen bestrooid, gebragt heeft. Niet de practische, alleen de theoretische beoefening der Wijsbegeerte kan ons met kant overtuigen van de onderwerpelijkheid van tijd en ruimte, als enkele vormen onzer in- en uitwendige waarneming: en intusschen, hoe vruchtbaar is deze kennis! Hoe wordt de grens van ons weten, de aard onzer kunde daardoor aangewezen, de mogelijkheid en de aanwendbaarheid van elke wetenschap daardoor op vasten grondslag gevestigd, of anders het ijdele en hersenschimmige er van aangetoond!
Zelfs de verschijnselen van het Somnambulisme en Magnetisme worden opgehelderd. De gansche betrekking tusschen de geestenen zinnenwereld, en de werking der redelijke wezens op elkander, wordt er uit verklaard, of ten minste begrijpelijk gemaakt. Men blijve slechts niet stilstaan, waar kant en anderen het deden; men wandele en werke rustig en regelmatig voort. De blinddoek zal voor onze oogen wegvallen, en de waarheid zal ons tegenstralen; niet gelijk zij is in zichzelve, want zoo kan god alleen haar kennen, maar gelijk zij aan het eindige wezen verschijnen kan en moet, niet alleen hier, maar ook in hoogeren werkkring; daar toch het eindige wezen nimmer gode ten volle gelijk wordt, en dus slechts zoodanige voorstelling ontvangen kan, waarvoor het vatbaar is. Mogelijk zal de Heer tydeman onze mee-