| |
| |
| |
Gedenkboek van Nederlands Moed en Trouw, gedurende den Belgischen Opstand. Door N.G. van Kampen. Met Platen en eene Kaart van het Tooneel des Oorlogs. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1834. In gr. 8vo. XL en 640 bl. f 8-60.
Leverde immer iets eene waardige stof op tot een Gedenkboek, het was wel zeker Nederlands moed en trouw gedurende den Belgischen opstand. Zoodanig werk was eene behoefte, evenzeer voor den tijdgenoot als voor den nakomeling: doch het was niet onverschillig, door wien in deze behoefte voorzien werd. Wij verheugden ons opregtelijk, toen wij vernamen, dat de Heer van kampen die hoogstbelangrijke, maar ook moeijelijke taak op zich genomen had; en dat wij het niet alléén waren, die dezen arbeid in de bestmogelijke handen oordeelden, bewijst ons thans de zeer aanzienlijke Inteekeningslijst, aan het hoofd van dit Gedenkboek geplaatst.
In een kort Voorberigt legt de Schrijver den geest, in welken dit werk geschreven is, met deze woorden open: ‘Ik ben,’ zegt hij, ‘zonder vrees mijne overtuiging gevolgd, en heb daar, waar de gang der Regering, of zelfs het meest algemeene gevoelen, naar mijn denkbeeld hier of daar dwaalde, zulks onbewimpeld gezegd. Het is toch met de Volken gelijk met de Vorsten: hunne vleijers zijn niet hunne vrienden, en het portret van Holland onzer dagen is schoon genoeg, al wordt het niet als Ideaal geschilderd. - Ik betuig plegtig, dat de waarheid (naar mijn inzien) zoo wel jegens vriend als vijand, naar schiller's beroemde gezegde, en zonder vrees of gunstbejag, mij in de zamenstelling van dit werk heeft geleid.’ - Het Gedenkboek zelf vangt, na eene korte Inleiding, aan met het Brusselsche Oproer van 25 Augustus 1830, en eindigt met het Verdrag of Bestand van 21 Mei 1833, of liever met de terugkomst der krijgsgevangenen uit Frankrijk in Junij van dat jaar. In zeven groote Afdeelingen zijn deze gebeurtenissen voorgesteld. I. Het oproer. II. Tegenstand aan het oproer, door getrouwheid en vaderlandsliefde. III. Eerste tusschenpoos van rust. IV. De tiendaagsche veldtogt. V. Tweede tijdvak van rust.
| |
| |
VI. Aanval door Frankrijk en Engeland. Beleg der Citadel van Antwerpen. VII. Slot. Nieuwe onderhandelingen. Verdrag van 21 Mei. Terugkomst der krijgsgevangenen.
Door dit wélontworpen plan wordt de kronijkmatige behandeling vermeden, en alles met orde voorgesteld, zonder dat het verhaal der beraadslagingen en onderhandelingen telkens dat der krijgsgebeurtenissen afbreekt. En hoedanig is nu deze rijke, hoogstbelangrijke, en ook soms teedere stof behandeld? Wij schromen niet te zeggen, op eene uitmuntende, waardige en vooral kiesche wijze. Wat den stijl aangaat, deze paart doorgaans levendigheid en warmte aan zuiverheid en sierlijkheid. Zoo van kampen, na alle zijne vroegere geschriften, in dit opzigt nog niet naar waarde geschat wordt, kan hij gerust afwachten, dat men hem een beter model aanwijze. Wij kunnen hieromtrent in geene bijzonderheden treden, veelmin proeven aanvoeren; doch wij kunnen toch niet nalaten, de aandacht der bezitters van dit boek te vestigen, onder anderen, op de vijfde Afdeeling, en nog meer bijzonder op bladz. 475-495, waar de Schrijver de verschijning der Cholera in Frankrijk verhaalt, en daarvan een meesterlijk tafereel schildert. - Maar niet alleen ten aanzien van den historischen stijl, ook ten opzigte der waarheid en de juistheid der voorstelling van het gebeurde, voor zoo verre althans de hoofdgebeurtenissen en den algemeenen loop der zaken betreft, verdient het werk hoogen lof. Blijkbaar heeft de Schrijver geene moeite gespaard, om de voorhanden zijnde bouwstoffen oordeelkundig te vergelijken, en zich door briefwisseling nieuwe bronnen te openen. In de hoofdgebeurtenissen, b.v. het oproer te Brussel, de maatregelen der Regering, den togt naar de oproerige stad in September 1830, den tiendaagschen Veldtogt, in alles, wat Antwerpen en de Citadel betreft, is ons althans niets voorgekomen, dat niet uit de beste bronnen blijkt geput te zijn. - Vooral worden de handelingen der Londensche Conferentie, en hare zoo uiteenloopende maatregelen en besluiten, op eene uitmuntende wijze
voorgesteld, en met onzijdigheid en juist beoordeeld. Dit alles is over het algemeen, in ons oog, uitmuntend bewerkt, en zóó voorgesteld, als men wenschen mag, dat het voor den Nakomeling bewaard blijft.
Bij dit alles veroorloven wij ons niettemin de volgende aanmerkingen. In het eerste Hoofdstuk hadden wij iets meer
| |
| |
gewenscht en verwacht omtrent de eigenlijke oorzaken en beweegredenen van den opstand, de lang voorbereide plannen en de genomene maatregelen der verraders. De zoogenaamde grieven toch blijken hoe langer hoe meer slechts hefboomen geweest te zijn, om de massa in beweging te brengen. De grondoorzaak lag eensdeels in den wrok der Geestelijkheid over de doorbrekende verlichting en in het misnoegen van een groot deel des Hoogen Adels, die, om welke reden dan ook, eenen doodelijken haat tegen de toenmalige orde van zaken koesterde; anderdeels in de hevige, zoogenoemd liberale partij, met de potter (den dweeper met buonarotti en babeuf) aan het hoofd. Eene onmetelijke schrede deden deze beide, uit den aard lijnregt strijdige partijen, door de handen ineen te slaan. Van waar deze vereeniging? Was hier buitenlandsche invloed in het spel? Wij laten dit daar; maar dit weten wij, dat men van dat oogenblik af een welberaden plan bespeurt: men ziet eenheid van streving; en van achteren ontdekt men, dat de maatregelen niet slecht genomen waren, en men véél vooruit berekend had. Het Leger, als voor meer dan de helft uit Belgen bestaande, die reeds met het gif besmet waren, telde daardoor geene enkele Afdeeling, waarop het Gouvernement zich onbepaald verlaten kon. Maar de Regementen Zwitsers? Die stonden in den weg, en zijn dan ook weggeruimd. - Van dit alles wordt deels slechts met een enkel woord, deels géén gewag gemaakt. De dertig bladzijden toch, die het eerste Hoofdstuk openen, behelzen niet veel meer, dan eene vergelijking der beide Natiën, en eene schildering van den bloei van België. En toch, daar de oorzaken van den opstand zoo zeer in het voordeel der Noord-Nederlanders zijn, had, naar ons inzien, het Gedenkboek vooral
dáármede moeten staven, dat de goede zaak aan onze zijde was.
Op bl. 50 zegt de Schrijver, dat de verachtelijke kabaal (die voorgenomen had, België van het Huis van Oranje af te scheiden) den diefstal van de juweelen der Prinsesse bewerkte. Indien dit laatste (ook na het vonnis van polari) zoo zeker is, ware een woord, tot bevestiging hiervan, allerbelangrijkst geweest.
Van sommige gebeurtenissen, aan meer afgelegene plaatsen voorgevallen, schijnt de Schrijver min volledig onderrigt te zijn. Bepaaldelijk is ons dit ten aanzien van het
| |
| |
voorgevallene in Staatsvlaanderen (zoo in 1830 als in 1831) verzekerd door lieden, die wij voor wélonderrigt kennen. Zonder dat wij in het minste de waarheidsliefde van den ons onbekenden Correspondent, aan wien de Heer van kampen zijne berigten te danken heeft, in twijfel trekken, gelooven wij toch, dat, zoo deze van meer dan ééne zijde zijne berigten ontvangen had, de juistheid der voorstelling veel zoude gewonnen hebben. Daardoor waren dan ook welligt hinderlijke schrijffeilen voorgekomen: b.v. bl. 159. Westervliet, lees Watervliet; bl. 164. De Luitenants strating en kerkovilé, lees strater en kerckoirlé; bl. 345. de Zeeuwsche Schutters van de IXde en Xde Afdeeling: (er bestond slechts ééne Afdeeling Zeeuwsche Mobile Schutterij.) Bl. 349 lezen wij, dat de onzen met 1200 man voetvolk over St. Kruis naar Assenede trokken; lees: van Sas van Gent naar Assenede, enz. In 't algemeen schijnt dat gedeelte, 't welk over hetgeen in 1831 in Staatsvlaanderen is voorgevallen, handelt, min gelukkig uitgevallen te zijn. - Doch, om billijk te zijn, moet men erkennen, dat hij, die de geschiedenis van zijnen leeftijd beschrijft, bij het onvolledige en vaak strijdige der nieuwspapieren omtrent afzonderlijke gebeurtenissen, veelal van anderen afhankelijk is.
Nog een woord over den geest, die in dit werk doorstraalt. Van kampen verfoeit, als elk regtschapen Nederlander, de lage en verraderlijke handelwijze der Belgen, en laat geene gelegenheid voorbijgaan, om zijne verontwaardiging in krachtige bewoordingen lucht te geven. Misschien zullen sommigen uit dien hoofde dit werk partijdig noemen. Doch, mag de Geschiedschrijver, zoo hij slechts de waarheid niet te kort doet, geene partij trekken tegen snoodheid, ondankbaarheid, bedrog en verraad? Moet hij zijn zedelijk gevoel ten offer brengen, en eene gemaakte onverschilligheid in plaats stellen? Neen! zoodanige verloochening wordt van geenen Geschiedschrijver, wien ook de zedelijke waarheid heilig behoort te zijn, gevorderd. De Schrijver heeft, waar het pas geeft, ook in den vijand geprezen, wat lofwaardig was. Men zie b.v. bl. 344 en 370. Het was zijne schuld niet, dat de gelegenheid hiertoe zich slechts zelden opdeed. Maar wij vonden in hem geene andere partijdigheid, dan die, welke elk regtschapen hart tegen snoodaards gevoelen moet.
| |
| |
Behalve een Vignet, en eene zeer goede Kaart van het Tooneel des Oorlogs, opzettelijk voor dit werk vervaardigd, bevat hetzelve twee fraaije Platen, de eene het oogenblik voorstellende, waarop de Hertog van Saksen-Weimar van den wapenstilstand verwittigd wordt, de andere dat, waarop gérard en de Fransche Prinsen den Generaal chassé in zijne kazemat bezoeken. Deze laatste vooral is, in ons oog, uitmuntend uitgevallen.
Moge het Gedenkboek, 't welk met zoo veel zorg en ijver behandeld is, door den Tijdgenoot naar waarde geschat worden, en bij den laten Nakomeling getuigenis afleggen van Nederlands moed en trouw!
|
|