Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 633]
| |
Boekbeschouwing.Onderzoek naar het karakter en gedrag van Jezus Christus, en deszelfs navolgenswaardigheid(?) en navolgbaarheid. Een stichtelijk Leesboek voor het algemeen. Door G. Benthem Reddingius, Th. Dr. en Predikant te Assen. Te Groningen, bij W. Zuidema. 1834. In gr. 8vo. 122 Bl. f 1 - :Dit stuk was oorspronkelijk bestemd, om tot antwoord te dienen op de, door het Haagsche Genootschap ter verdediging van de Christelijke Godsdienst voorgestelde, vraag: ‘Hebben wij in jezus christus een vlekkeloos voorbeeld? In hoeverre is het ons ter navolging gegeven? En welke zijn de middelen, om die navolging te bevorderen?’ Geene der ingezondene Verhandelingen, dus ook deze niet, beantwoordde aan het doel, dat zich de Bestuurders van het Genootschap hadden voorgesteld; zij hadden, ‘gelijk zij meermalen de gewoonte hebben,’ (Voorb.) dat doel niet opgegeven, noch de wijze, waarop zij de vraag wenschten behandeld te zien. Op ontvangene aanmoediging geeft de geleerde opsteller het thans in het licht. Ofschoon wij in het algemeen het tegenwoordig zoo zeer veld winnende uitgeven van niet bekroonde Prijsverhandelingen niet goedkeuren, zullen wij echter daarom dit geschrift van den met lof bekenden benthem reddingius niet laken, maar de Verhandeling op zichzelve, zonder aanzien van hare vroegere bestemming, beoordeelen. De vraag geeft natuurlijk aanleiding, om het antwoord in drie deelen te splitsen, namelijk: ‘eerst op te geven, hoedanig een karakter onze Heiland, volgens de eenvoudige berigten zijner leerlingen, in zijn spreken en handelen aan den dag legde, ten einde de voor- | |
[pagina 634]
| |
treffelijkheid van hetzelve regt te leeren kennen; dan te onderzoeken, in hoeverre wij dat karakter, dat Hij had, tot een voorbeeld behooren te nemen, en zijn gedrag, waardoor Hij dat aan den dag legde, door ons behoort te worden nagevolgd; eindelijk voor te dragen, wat wij behooren te behartigen en in acht te nemen, zal dat gegeven voorbeeld waarlijk en steeds meer navolgenswaardig (?) voor ons worden.’ Ten aanzien van het eerste deel zeggen wij alleen, dat reddingius vooraf jezus beschouwt ten opzigte van zijn verstand en hart, ten opzigte van God en zijne bestemming, en daarna onderzoekt, welk temperament onze Heer had, hoe Hij dit bestuurde, en welken invloed dit had op zijne gedragingen. Vele ter zake dienende opmerkingen hebben wij in dit gedeelte der Verhandeling aangetroffen; hoewel niemand kan verwachten, dit onderwerp op 57 bladzijden volledig behandeld te vinden. Trouwens, hoe veel behoort er toe, om eene eenigzins geslaagde karakterschets van onzen Heer te ontwerpen! Niemeijer heeft zijn voornemen, om er de Bijbelsche Karakterkunde mede te verrijken, nimmer ten uitvoer gebragt: en hoe verbazend rijk in bouwstoffen tot zulk een geheel ook de beide werken van hess, de Levensgeschiedenis van jezus en de Leer, daden en lotgevallen van onzen Heer, mogen zijn; hoeveel goeds er ook in het Iste deel van muller's voortreffelijk werk: Het geloof der Christenen, om niet meer aan te halen, gevonden worde; eene voldoende ontwikkeling van het eenig en volmaakt karakter onzes Heeren zal misschien wel altijd onder de pia vota blijven. Althans, wanneer wij bedenken, hoe ontzettend veel tot dit werk wordt vereischt, zijn wij geneigd, om, met toespeling op een bekend gezegde, uit te roepen: om te zeggen, wie jezus geweest is, moet men jezus zelf zijn! Opzettelijker willen wij stilstaan bij het tweede gedeelte des onderzoeks, in hoeverre jezus behoort te worden nagevolgd. Wij zullen hier den gang der denkbeelden beknoptelijk opgeven, en daarna iets ter beoordeeling zeggen. | |
[pagina 635]
| |
Ofschoon het karakter van jezus volmaakt is, volgt daaruit nog geenszins, dat wij in alle opzigten ons zóó moeten gedragen, als Hij, ten gevolge van zijn karakter, zich gedragen heeft. Wat voor ieder in het bijzonder pligtmatig is, hangt af van de eigene plaats, die men bekleedt, en die de verpligtingen wijzigt. Het Evangelie stelt jezus in onderscheidene betrekkingen voor, in welke Hij geen voorbeeld ter navolging is, of wezen kan, en wel 1) als Zoon van God, omdat wij niet kunnen doen, hetgeen Hij door zijne Goddelijke magt, wetenschap en gezag daarstelde en leerde. In hetgeen Hij nu als zoodanig gedaan heeft, moeten wij Hem niet willen navolgen, want dan streven wij naar het onmogelijke. 2) Als Zaligmaker der wereld, omdat wij zijne vrijwillige armoede, zijn ongehuwd leven, zijne gedurige en geheele afzondering (?), zijne vrijwillige overgave aan zijne vijanden noch kunnen, noch moeten, noch zelfs ten deele mogen navolgen. 3) Als Leeraar der Israëliten. ‘Het zou voorzeker eene verkeerde stelling zijn, wanneer wij wilden beweren, dat alle belijders van jezus christus er zich ook op moeten toeleggen, om bij alle gelegenheden anderen te onderwijzen, te vermanen en te bestraffen, omdat Hij daarvan zijn voorname werk maakte.’ Wettige Leeraars van het Evangelie kunnen echter in dit opzigt veel van jezus leeren, en wel: heiligen ernst; ijverige inspanning; bezadigdheid en bedaardheid; verstandig letten op het verschil in menschen; zachtmoedigheid, en vereeniging van eenen deugdzamen wandel met hetgeen men anderen leert. In andere opzigten is jezus echter hier wederom geen voorbeeld ter navolging; b.v.: Hij was Leeraar der Joden; onze Leeraars spreken tot geborene Christenen. Jezus kon in de drie jaren, Hem vergund, slechts grondslagen leggen; onze Leeraars mogen zich daarmede niet vergenoegen. Jezus gaf op alle plaatsen en te allen tijde onderrigt; onze Leeraars hebben hunne vaste standplaats. Eindelijk, jezus had een gezag, dat gewone Leeraars | |
[pagina 636]
| |
niet bezitten; waarom het hun niet betaamt, te spreken, zoo als jezus sprak. 4) Als Jood. De Mozaïsche Godsdienst is afgeschaft; dus is jezus voor ons geen voorbeeld ter navolging, wanneer Hij zich aan de plegtigheden dier eerdienst onderwerpt. Maar 5) als mensch is jezus ons in allen deele een vlekkeloos voorbeeld, dat wij gerust kunnen volgen. Uit deze opgave bespeurt men, bij eenig nadenken, gemakkelijk, dat reddingius vervallen is in de, bij de beantwoording der vraag aangaande de navolgbaarheid van jezus, zoo algemeene fout; namelijk, dat vooraf niet bepaald is, wat men door het navolgen van een voorbeeld eigenlijk te verstaan hebbe. Dit schijnt zeer duidelijk, maar is het nogtans niet. Qui bene distinguit, bene docet. Het kan betrekking hebben, of op het handelen, of op de handelwijze van het voorbeeld. In den eersten zin beteekent het: hetzelfde doen, wat diegene doet, wien men zich ten voorbeelde stelt. In den tweeden: in denzelfden geest handelen, als het voorbeeld. Beide heeft de Schrijver - maar het is eene vrij algemeene dwaling - vereenigd. Heeft men eenmaal tusschen de beide opgegevene bepalingen van navolgen gekozen, dan is het onderzoek gemakkelijker, de gevolgtrekking gaat zeker, en bij het opgeven van een denkbaar geval kan men uit algemeene beginselen redeneren, hetgeen men, het eene met het andere vereenigende, (om niet te zeggen verwarrende) niet kan. Het door ons laatst genoemde is, onzes inziens eeniglijk, navolgen van een voorbeeld. Het is niet, den schipper navolgen, indien men b.v., tusschen nacht en dag geen onderscheid makende, altijd gedurende den vloed in de weer is, maar gedurende de ebbe slaapt, of omgekeerd; maar wel, indien men zich den tijd ten nutte maakt, wanneer de gelegenheid tot werkzaamheid in zijnen stand zich aanbiedt, maar, deze zich niet opdoende, ook geene ijdele pogingen aanwendt, om tegen de onmogelijkheid op te werken. Het eerste zou betrekking hebben tot het handelen, het laatste tot de handewijze van den schipper. Wanneer men dit onderscheid | |
[pagina 637]
| |
wél onder het oog, en het hoofddenkbeeld van navolgen vasthoudt, dan vervallen daardoor, ook met opzigt tot het voorbeeld van jezus, vele vragen, die men anders zou kunnen doen; b.v.: Kan men jezus in het doen van wonderen navolgen? Wij antwoorden: zekerlijk! want men kan in denzelfden geest handelen. Men kan en mag, even als onze Heer zijne krachten en vermogens besteedde tot heil van zijne hulpbehoevende medemenschen, zoo ook die, welke ons ten dienste staan, ten zelfden einde aanwenden, en alzoo in den geest van jezus handelen. Waar nu onze Heer zijn wondervermogen besteedde, daar zal het de een zijn tijdelijk of zedelijk vermogen, de ander zijne kennis, een derde zijnen invloed enz. moeten doen. Maar dan volgt hij ook jezus na. Men make alzoo onderscheid tusschen navolgen en nadoen. Het eerste komt ons voor te wezen zulk eene handeling, gelijk men bij redelijke overtuiging onderstellen kan, dat het voorbeeld, in onze omstandigheden geplaatst, handelen zou; of, met andere woorden, het toepassen der bekende denk- en handelwijze van het voorbeeld op de omstandigheden, in welke men zich bevindt. Men hoore - want met de uitvoerigheid dezer beoordeeling van een boekje van 122 bladzijden is de molen toch reeds door de vang - eenen man, die verdient gehoord te worden, reinhardGa naar voetnoot(*): ‘Men neme enkel het algemeen geldende ten voorbeeld, afgezonderd van al het individuéle, namelijk het grondbeginsel, waarnaar er gehandeld wordt, de vastheid van wil, waarmede alles werd uitgevoerd, en de standvastigheid, waarmede de gevolgen van zulk een bedrijf verduurd worden. Men zij met abraham bereid, om den Goddelijken wil, met terzijdestelling van eigenbelang zoekende bedenkingen, te gehoorzamen.’ (Vroeger had hij gezegd: ‘Men onthoude zich van geheel stipte navolging, als men zich in eenen gansch verschillenden toestand bevindt. Niemand moet derhalve, gelijk abra- | |
[pagina 638]
| |
ham, zijnen zoon willen opofferen.’) Vier bladzijden verder zegt hij: ‘Men moet zich met de grondstellingen, gezindheden, handelwijze en bijzondere persoonlijkheden van hem, dien men tot voorbeeld nemen wil, zoo naauwkeurig als mogelijk is, bekend maken, en, door hem in alle betrekkingen en omstandigheden des levens waar te nemen, en hem steeds weder uit nieuwe en veranderde gezigtpunten te beschouwen, den geest zoeken te vatten, die zijn doen bezielt.’ Dit onderscheid heeft reddingius niet genoeg in het oog gehouden, en vandaar, dat men, na het lezen dezer afdeeling, nog alleenlijk, ten aanzien van het al of niet navolgbare van jezus, zekerheid heeft op die punten, welke hij heeft opgenoemd, maar eenen algemeenen maatstaf mist, naar welken men kan oordeelen. Volgens ons denkbeeld is onze Heer altijd en onbepaald een voorbeeld ter navolging. Ook als Zoon van God; want al kunnen wij niet, gelijk Hij, stormen doen zwijgen, dooden doen herleven, (en al konden en deden wij het, dan ware dit nog geen navolgen, maar nadoen) wij kunnen onze krachten aanwenden, gelijk Hij de zijne. Ook als Zaligmaker der wereld; niet in onderwerping aan vrijwillige armoede enz., maar wel in, gelijk onze Heer, ons gemak en genoegen gaarne achter te stellen voor het beantwoorden aan onze bestemming en het bevorderen van het heil van anderen. Het zal den aandachtigen lezer niet moeijelijk vallen, dezen regel ook op jezus, als Leeraar der Israëliten en als Jood, toe te passen. Reddingius zelf heeft meermalen gevoeld, dat dit het ware punt was, maar schijnt het daarvoor niet te houden, dat dit reeds navolging is. Een paar plaatsen uit zijn geschrift mogen dit bewijzen. Bladz. 73 zegt hij: ‘Hij rigtte er zijn gansche leven naar in, om den wil zijnes Vaders te kunnen volbrengen, den drinkbeker, dien Die Hem te drinken gaf, ledig te drinken, en alles te doen en te lijden, wat van den toekomstigen Verlosser, als zoodanig, voorzegd was. Hierdoor was Hij ons in zoo ver tot een edel voor- | |
[pagina 639]
| |
beeld, als wij in het algemeen uit dit zijn gedrag zien kunnen, hoe betamelijk en lofwaardig het is, dat wij getrouw aan onze roeping beantwoorden, ons in alles naar God schikken, ons de onaangenaamheden, die onze bestemming medebrengt, laten welgevallen, en in de betrachting van onzen pligt volharden tot aan het einde. Maar wat de bijzonderheden betreft, door welker inachtneming jezus aan het oogmerk van zijn aardsche leven beantwoordde, deze stonden in zulk een naauw verband met zijne bestemming als Zaligmaker, dat zij duidelijk alleen daarom door Hem behartigd en gevolgd werden, en dat zij dus van andere gewone menschen niet alleen niet kunnen gevorderd worden, maar dezen zelfs in het geheel niet betamen.’ Het eerste is hier het regte; de ‘bijzonderheden’ komen in geene aanmerking, want bij de door ons opgegevene bepaling van navolgen vallen zij weg. Bladz. 99: ‘Wij moeten Hem dus niet navolgen in het onderhouden van de inzettingen der Joden, maar in de stipte waarneming van die Godsdienst, aan welker beoefening wij door den doop verbonden zijn, en welke wij aangenomen hebben door onze afgelegde belijdenis. Wij moeten Hem daarin navolgen, dat wij ons houden aan de Goddelijke Openbaring, die wij in de H. Schrift bezitten, zonder ons te laten wegslepen door de meeningen der menschen of te doen vervoeren tot bijgeloof;’ enz. Regt zoo; maar naar ons denkbeeld is dit het ware navolgen, in eenen zedelijken zin, van jezus, in het onderhouden van de inzettingen der Joden. Zelfs zou het geene navolging zijn, indien wij hetzelfde deden. Wij hebben daarover reeds zooveel gezegd, dat wij er over het derde gedeelte van dit stukje slechts een enkel woord kunnen bijvoegen. Hier geeft reddingius eerst op, hoe wij menschen het best tot gelijkvormigheid aan jezus geraken, aanwijzende, dat dit geschiedt 1) door ons te verheffen boven onze zinnelijkheid; door veel na te denken 2) over onze bestemming, 3) over | |
[pagina 640]
| |
het schoone, 4) over het heilzame van zulk een bestaan en gedrag, als wij bij jezus aantreffen, en 5) door de Evangeliën te lezen. (Wij zouden dit voorop gesteld hebben onder den naam: wij moeten uit het Evangelie jezus in zijn karakter en gedrag allereerst regt trachten te leeren kennen.) Vervolgens onderzoekt hij, welke de beste middelen zijn, om voor ons zelve in die gelijkvormigheid vorderingen te maken, welke hij vindt in de middelen, opgegeven als dienstig, om tot de navolging van jezus te geraken, waarbij hij voegt het gebed. Het ware, indien wij onze gedachten mogen zeggen, veel beter geweest, deze beide stukken in ééns te behandelen, en er dan het gebed als 6de hulpmiddel bij te voegen. Daardoor althans waren sommige herhalingen vermeden. - Eindelijk beantwoordt hij de vraag: hoe bevorderen wij die navolging van jezus het best bij anderen? Hij beschouwt hier de zaak eerst in betrekking tot Leeraars, daarna tot bijzondere personen. Rec. acht dit geschrift inderdaad ‘een stichtelijk Leesboek voor het algemeen,’ prijst het als zoodanig van harte aan, en houdt het onderwerp, in het tweede gedeelte behandeld, waarover hij het een en ander in het midden bragt, voor een zeer geschikt onderwerp voor eene inaugurele Dissertatie. Meerdere werken, die men met vrucht zou kunnen raadplegen, worden elders genoeg aangehaald, waarom wij met geene opgaven verkiezen te pronkenGa naar voetnoot(*). |
|