van zijne taak gekweten, en het geeft ons zoo veel te meer vreugde, van zijnen arbeid, omtrent welken wij, verrassingshalve, niet in bijzonderheden treden, met lof te kunnen gewagen, daar zijn werk óók een oorspronkelijk Hollandsche Roman is, zoo wel als de volgende, de Lotgevallen van Mijnheer Ezechiël door schut, en men het ons alzoo geenszins als vooringenomenheid tegen oorspronkelijk Hollandsche Romans zal aanrekenen, indien wij verklaren, in het hier aangekondigde werk van den Heer schut geest noch doel te vinden.
Inderdaad, met zoo veel genoegen en deelneming wij de lezing van De Vondeling ten einde bragten, zoo zeer verveelde ons de pseudo - luimige Roman van schut. Armoede aan vinding wil hij voor overvloed van geest doen doorgaan, en wel door zelf, quasi voor aardigheid, te zeggen, dat hij er niets beters op te vinden weet. Zijne alledaagsche gedachten zoekt hij treffend te maken, door die voor te dragen op eene wijze, die hemzelven welligt naïf schijnt, maar ons veeleer voorkomt plat en smakeloos te wezen. Eene zucht, om overal en altijd geestig te zijn, bij onvermogen om in een' waarlijk luimigen trant te schrijven, straalt in geheel zijn werk door; en, voor zoo ver er nu en dan iets wordt medegedeeld, dat den man van smaak doet meesmuilen, wordt dit overstelpt door een' vloed van zoutelooze redenen. Onder zoodanige gewaande aardigheden, die wij niet aarzelen mislukt en voor den gekuischten smaak stuitend te noemen, tellen wij hetgeen te lezen staat bl. 166 en 167, bl. 204-210, ja zelfs ook wel, om geest en strekking, bl. 197-199. Het spijt ons waarlijk, niet gunstiger over dit opstel te kunnen oordeelen. Het talent van den Heer schut valt althans niet in het luimige.
No. XI. Boekbesch. bl. 477, reg. 6, leze men: Roomsch-katholieke. |
- bl. 483, reg. 17, - Teregt zegt de Schrijver. |
- Meng. bl. 523, reg. 6 v.o. - O, mogt ik op een' haan, enz. |