dadig oogmerk. Wenschelijk ware het echter, dat somwijlen de regels niet zóó ineenliepen, dat eene welluidende voorlezing van zulke plaatsen onmogelijk wordt, en dat wijders de Vertaler wat kiescher op de versificatie ware geweest; dan zou men b.v. bl. 47, den laatsten regel, niet lezen:
Die onze zeden heeft,
ja zelfs gebreken.
Bl. 50:
Elk doodshoofd lang .
Noch ook bl. 77:
den wortel eens eiks op den grond.
Bl. 72 vonden wij: In des huichlaars vuigen mond. Dat vuig of vuidig zoo veel als lui of vadzig beteekent, en dus ten onregte voor slecht of laag gebezigd wordt, is reeds meermalen door ons aangemerkt.
Ook de Gedichtjes voor Kinderen, door den Kostschoolhouder raven vervaardigd, zijn doorgaans vrij goed, zonder platheid, in den kindertoon gestemd. Bl. 12 staat:
Wat baat een dartel paard den man,
En die het niet berijden kan?
Denkelijk schuilt in den tweeden regel eene schrijf- of drukfout, em moet men lezen: Indien hij 't niet berijden kan. Bl. 20 gissen wij, dat men den laatsten regel: Aan Heintjen op zijn kruk, moet veranderen in: Aan Heintjen om zijn kruk. Sommige stukjes schijnen ons wat hoog gestemd. Uitdrukkingen, als: op een diamanten grond (bl. 46) voor: op den mild bedauwden grond, of iets dergelijks, zijn niet alleen min verkieslijk, maar vooral in een dichtbundeltje voor kinderen ongeschikt. - De achteraangevoegde vaderlandsche Gezangen op bekende wijzen behelzen veel goeds; maar bl. 88 hindert ons: Met kracht van taal en klem, blijkbaar om het rijm, voor: met kracht en klem van taal. Het voorafgaande: In spijt en 't aanzigt van den dwang, is duister. Liever lazen wij dat couplet aldus:
Hij zingt zijn' vaderlandschen zang