| |
| |
| |
Christelijke Morgen-overdenkingen } voor alle dagen des jaars.
Christelijke Avond-overdenkingen } voor alle dagen des jaars.
Door C.W. Spieker, Theol. Dr., Superintendent en eerste Predikant te Frankfort aan den Oder. II Deelen. Naar het Hoogduitsch. Te Haarlem, bij de Wed. A. Loosjes, Pz. 1833, 1834. In gr. 8vo. 365 en 428 bl. f 6-30.
Onder de stichtelijke schriften van deze soort, die zoo wel oorspronkelijk, als vertaald, in ons Land uitgekomen zijn, verdient eene vereerende plaats toegewezen te worden aan dit werk van spieker, die als onderhoudend Schrijver voor de Jeugd reeds lang onder ons bekend is. Er heerscht in hetzelve, over het geheel genomen, een goede godsdienstige geest, een warm gevoel en een Christelijke toon. De Natuur, en de Goddelijke Woord-openbaring, vooral die des Evangelies; de mensch, van de zijde zijns harten en zijner daden, in zijne tegenwoordige en toekomstige bestemming, en het menschelijk leven, in zijne veelzijdige gedaanten beschouwd; dit zijn de hoofdonderwerpen, die de stof tot deze Overdenkingen opleveren. Somtijds staat er de eene of andere Bijbelplaats aan het hoofd, die van nabij of van verre aanleiding tot overdenking geeft: in de aanhaling van dezelve heeft de Vertaler doorgaans de overzetting van van der palm gevolgd. Bijzondere gelegenheden, zoo als de Jaargetijden, de Christelijke Feesten enz., zijn ook in acht genomen, om het godsdienstig gevoel op te wekken en te besturen. - De stijl is meestal duidelijk en niet onbevallig, en de vertaling goed bewerkt. De meeste stukjes zijn in proza, maar worden ook wel eens afgewisseld door poëzij: in plaats van deze laatste, die in het Hoogduitsch ook meest van elders ontleend, en waarvan sommige niet uitstekend waren, heeft de Vertaler verkozen, andere uit de Psalmen, vroegere Nederlandsche Zededichters, en de Ge- | |
| |
zangen, bij verschillende Christelijke Kerkgenootschappen gebruikelijk, over te nemen, en is bij de meeste niet ongelukkig in zijne keus geweest. Waarom hij evenwel niet ‘even vrij uit de werken van latere Dichters had mogen kiezen,’ begrijpt Rec. niet regt: hierdoor zou niet alleen ‘welligt menige verheven strophe opgenomen zijn,’ maar ook deze en gene dichtstukjes van minder allooi of van duistere uitdrukking, die
nu voorkomen, voor betere hebben kunnen verwisseld worden. Zoo zouden ook bij de veranderingen, die de Vertaler in het overgenomene hier en daar noodig gevonden heeft, voor min gepaste woorden, b.v. voor Goël, nu en dan van den Zaligmaker gebruikt, ligtelijk betere te geven geweest zijn: wat heeft men toch aan woorden en spreekwijzen, die onverstaanbaar of ongepast zijn, al noemt men ook nog zoo dierbaar, wat men in een heilig duister meent te zien?
Verre de meeste dezer Overdenkingen hebben een bepaald onderwerp: in eenige, vooral in die voor den avond, vindt men losse gedachten zonder zamenhang, hetwelk doorgaans minder nuttig is, omdat het de aandacht te zeer verdeelt en verstrooit. - De hier voorkomende stukjes zijn, wat den vorm aangaat, doorgaans, wat zij naar den titel moeten zijn, Overdenkingen, wel afgewisseld in bijzondere houding en rigting, nu eens stille beschouwing of bepeinzing, dan eens opmerking en redenering, hier toespraak tot God, daar alleenspraak met zichzelven; maar nooit worden het, waartoe men in sommige ascetische schriften wel eens vervalt, kleine preekjes, waarin de Schrijver zich verbeeldt als Predikant in een huisgezin te komen prediken, doch waarvan wij met een wijs Man uit de Oudheid zouden zeggen: ‘Alles heeft zijnen bestemden tijd.’ - Dat er in een werk van dezen aard wel eens herhalingen voorkomen, zal niemand verwonderen: zelfs heeft Rec. stukjes gevonden, waar niet alleen voor de derde of vierde maal dezelfde tekst aan het hoofd staat, maar ook enkele, die, gedeeltelijk althans, woordelijk
| |
| |
dezelfde zijn. - Voorts hebben deze Overdenkingen doorgaans de goede eigenschap, dat zij kort zijn; in het eerste Deel door elkander niet langer, in het tweede iets langer dan ééne bladzijde: zij kunnen dus, bij korte tijdsgelegenheid, op zichzelve stichtelijk gelezen worden, maar behoeven ook, bij slechts een weinig meer ruimte van tijd, de eigenlijke Bijbellezing of andere godsdienstige lectuur niet te verdringen.
Voor het overige spreekt het van zelf, dat wij ons, bij een werk, als dit is, in geene breedvoerige opgave of bijzondere beoordeeling kunnen inlaten, en dat er in zulk eene menigte van stukjes wel eens zijn, op welke wij de eene of andere bedenking zouden kunnen maken. - Ééne algemeene aanmerking wil Rec. niet terughouden, namelijk dat dit werk hier en daar niet vrij is van een gebrek, ook in vroegere stichtelijke schriften, b.v. in die van lavater, ewald en anderen, maar al te dikwijls voorkomende; te weten, dat er van de aangehaalde Bijbelplaatsen somtijds zulk eene praktische aanwending gemaakt wordt, die met eene goede uitlegging niet bestaanbaar, en voor de goede praktijk des Christendoms niet zelden schadelijk is: hij bedoelt vooral zulke plaatsen, die, met voorbijzien van het locale, temporele en personele, zoo als zij daar luiden, als algemeen geldende uitspraken worden aangemerkt. Zoo is het b.v. met de bekende plaats, matth. XXVIII:20, die in het eerste Deel driemaal, en in het tweede nog eens ten grondslag gelegd wordt: zij komt daar steeds voor als eene persoonlijke belofte voor elken Christen, waarbij dan, gelijk ook door anderen zoo dikwijls geschiedt, het gansche bestuur over der Christenen zedelijkheid, lotbeschikking en gelukzaligheid als van God geheel op jezus christus wordt overgebragt: de zamenhang nogtans, waarin die woorden voorkomen, schijnt ons genoegzaam te toonen, dat zij zien op de voortdurende betrekking, die jezus christus houden zou op zijne Apostelen, en tevens de instandhouding der Christelijke Kerk aanduiden, die zij zouden stichten. - Een
| |
| |
ander voorbeeld! D. I, bl. 73, 74, stelt de Schrijver aan het hoofd joan. XIV:17, en verstaat die woorden van den zedelijken invloed van Gods Geest op den mensch in het algemeen: maar een eenvoudig inzien van die plaats kan immers zelfs den ongeleerden Lezer leeren, dat jezus aldaar spreekt van de buitengewone gaven des Geestes, aan zijne Apostelen mede te deelen; en dat dus ook de woorden, vs. 12, niet aan ons kunnen vervuld worden, (gelijk spieker vervolgens zegt) maar, vergel. vs. 11, op de wonderwerken zien. - Bij de plaats, matth. V:6, die zoo wel op zichzelve, als door het gebruik van het woord geregtigheid, vs. 10 en 20, duidelijk toont, dat er begeerte naar ware deugd, en de bevrediging hiervan door het volkomen onderwijs des Zaligmakers, door bedoeld wordt; hierbij kon Rec. naauwelijks zijne oogen gelooven, toen hij zag, dat spieker, D. I, bl. 213, 214, er door schijnt te verstaan ‘de begeerte naar de verzoening met den Heiligen en Regtvaardigen door den eeuwigen Middelaar jezus christus,’ en als parallel aan te merken luc. I:53. Te meer verwonderde hij zich hierover, toen hij diezelfde plaats D. II, bl. 69, 70, weder aan het hoofd vond, met deze terstond hierop volgende woorden: ‘De wet der geregtigheid staat geschreven in ons hart, en wij gevoelen ons genoopt en gedrongen naar de hoogste volmaking te streven,’ en waar ook verder de ware zin der plaats doorschemerde. - Wil men nog een ander proefje, ziehier, wat D. II, bl. 266, woordelijk te lezen staat: ‘Zij (de naar Emmaus gaande vrienden van jezus) hadden hem verzocht, toen zij in het vlek gekomen waren: Blijf met ons, want het gaat naar den avond, en de dag is aan het dalen. (Lukas XXIV:23-32.) Zoo roep ik ook iederen avond, opdat mijne ziel vrede
vinde in den Heer. Zoo bid ik elken morgen, opdat de Heilige mij door het leven geleide’ enz. (!!) Waarlijk, bij zulk eene wankelbare uitlegging en wonderlijke toepassing kan men van den Bijbel alles maken; en bij
| |
| |
zoodanig een Bijbelgebruik, of liever misbruik, waggelt men heen naar Mysticismus en Piëtismus. - Wij zouden meer voorbeelden van dien aard kunnen aanhalen; maar het gezegde moge genoeg zijn, om te doen zien, dat wij wel veel reden hebben, om het bewuste werk over het geheel tot godsdienstige stichting aan te prijzen, maar nogtans raden, met oordeel des onderscheids te lezen, en het heldere onderzoek des Bijbels zelv' niet na te laten.
|
|