scheidene Schrijvers moeten worden aangemoedigd; zoo mogen wij rondborstig verklaren, in langen tijd geen Tooneelspel te hebben gelezen, dat ons zoo beviel, als deze Bertram en Raton. Het eenige, dat men er welligt tegen zou kunnen inbrengen, is, dat het stuk wat al te lang is; men moet dus, bij de vertooning, op geen nastukje rekenen, hetgeen echter te gemakkelijker kan worden gemist, daar de ontknooping gelukkig en zelfs vervrolijkend is. Te Parijs moet dat Tooneelspel ongemeen bevallen hebben, daar men in Bertram van Rantzan (die zich met geene zamenzweringen inlaat, voor zoo ver hij daardoor gevaar zou loopen; terwijl hij toch, door alles te weten en onmerkbaar te leiden, de hoofdaanlegger van alles is, hetwelk ook op zijn voordeel bijna alleen uitkomt) aan de eene zijde lodewijk philips zal vinden afgeteekend, die in stilte den val van den oudsten tak der bourbons schijnt te hebben voorbereid, zonder zich in eigenlijke zamenzwering te mengen, of zich, alvorens het tijd voor hem was, aan het hoofd van den opstand te stellen, en aan de andere zijde den listigen en ondoorgrondelijken talleyrand de périgord. Hoe kunstig wordt alles aangeleid, om eene hof-intrigue tot eene volkszaak te maken! Hoe is Raton Burkenstaf het beeld van den eerzuchtigen omwentelingzoeker uit de menigte, dien men aan het hoofd stelt als er gevaar is, dien men tot speelbal zijner oogmerken neemt, en ter zijde schuift, als hij heeft uitgediend! Hoe natuurlijk is Martha geschilderd! Ook de karakters der verliefden Eric en
Christina zijn goed geteekend. In den winkelknecht Jan zien wij den oproerkraaijer uit de heffe des volks. De Minister van Oorlog, Falkensfield, heeft wel iets van zijn' kort geleden ontslagenen ambtgenoot soult. Koller is een van die eigenbatige, kleingeestige en wankelende karakters, die zonder boosaardig opzet de verraders van alle partijen worden, maar toch somwijlen fortuin maken, als een man van bekwaamheid het noodig oordeelt hen te bevorderen, om zich in een bijzonder geval als werktuigen van hen te bedienen. De gewone hoveling is aardig geschetst in Frederik van Goelher, neef van den Minister van het Zeewezen. Kortom, dit Tooneelspel is even leerzaam als onderhoudend; niet zoo zeer omdat het lessen van deugd en goede zeden zou geven, maar vooral omdat het publiek er uit ziet, hoe de gezeten burger en de nijvere ambachtsman, wanneer zij zich met staatzaken bemoeijen, meestal het werktuig en de speelbal worden van achter het scherm zittende leiders van den opstand of van het oproer. - Wij hopen, dat de schrijfen drukfeilen door de Tooneelspelers, bij de vertooning, zullen verholpen worden, vooral het ellendige niemendal, hetwelk wij ergens vonden voor niet met al, niets van al of niets.
Boekbesch No. XI, bl. 491, reg. 12, moet vóór Rec. een haakje staan.