Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 491]
| |
Recensent behoort geenszins onder de da costa's van onzen tijd, die tegen den geest onzer eeuw de hevigste klagten en bezwaren inbrengen, en volstrekt schijnen besloten te hebben, om hem alle goede karaktertrekken ten eenemale te ontzeggen. Deze geest is aan zijne voorgangers, de geesten der verloopene eeuwen, in de meeste hoofdtrekken, veel meer gelijk, dan de oppervlakkige denker doorgaans vermoedt. Immers straalt deze gelijkheid, onder anderen, ook daarin duidelijk door, dat hij, even als de vroegere tijdgeesten, zijne onloochenbare deugden en gebreken heeft. Onder deze laatste behoort, in de tegenwoordige, een razende leeshonger Rec. weet voor de zaak, tot nog toe, geen beter woord), welke menschen van elken rang, staat, kunne en leeftijd heeft aangegrepen, zoodat de drukpers in onafgebrokenen arbeid is en schier dag en nacht zweet, om eenen trek te bevredigen, wiens verzadiging eene onuitvoerlijke onderneming schijnt te zijn. Rijp en groen, waar en valsch, rein en onrein, inlandsch en uitheemsch, wordt daarom, zoodra het de pers verlaat, met dezelfde graagte verslonden, en, aangestoken door de aloude nieuwsgierigheid der mannen van Athene, besteden vele lieden uit de beschaafde standen hunnen tijd bijna tot niets anders, dan om wat nieuws te lezen, te hooren en te vertellen, terwijl zij aan het nieuwe boven het ware en het nuttige den voorrang geven. Een natuurlijk gevolg hiervan is de vertalingszucht, die mede tot de kenmerkende verschijnselen van onzen leeftijd behoort. Het zoude immers onmogelijk zijn, door oorspronkelijke werken den onverzadelijken leeshonger te voldoen! Vandaar, dat men allerlei voortbrengsels van vreemden bodem, sinds de laatste vijftig jaren ten minste, op onzen vaderlandschen grond heeft overgebragt, en daardoor de aankweeking van echt Nederlandsche vruchten niet weinig heeft belemmerd. En wij mogen het niet loochenen, dat menig goed, ja uitstekend inlandsch werk op den pakzolder bleef liggen, of naar de komenij ging; terwijl menige vertaalde Roman, Tooneelstuk, of ander uitheemsch gesnap, eenen onverdienden opgang maakte. Hiermede wil Rec. echter geenszins te kennen geven, dat hij alle vertalingen, zonder onderscheid, volstrekt afkeurt. De lezende wereld herinnert zich hier zeker, ook zonder zijne aanwijzing, een aantal vereerende uitzonderingen. Eere hebbe ieder Vertaler, die, met de behoorlijke vereischten van taalkennis, goeden smaak, belezenheid en oordeel uitgerust, aan ons beschaafd publiek de dienst bewijst, van hetzelve met de | |
[pagina 492]
| |
beste voortbrengselen van de Letterkunde onzer naburen bekend te maken! Onder zulke Vertalers, die er verre af zijn van slechts ligt en digt fabrijkwerk te leveren, verdient de kundige en werkzame d. bomhoff, hz., te Zutphen, eene vereerende plaats. Rec. heeft deszelfs vertaling van het boven aangekondigde werk van wijlen w. hauff, die reeds vroeg aan zijnen werkkring werd ontrukt, met genoegen doorgelezen. Men vindt hier drie zeer onderhoudende Verhalen, welke de aandacht des lezers, tot het einde toe, boeijen. Het eerste, bl. 1-146, heet: Het Portret des Keizers. Door dezen Keizer moet men napoleon verstaan; doch de lezer verwachte in hetzelve niet, gelijk ook Rec. in den beginne dacht, eene karakterteekening van dien vermaarden overheerscher, maar een verhaal, waarin een geschilderd portret van denzelven het middel wordt, om twee brave mannen, die zeer verschillend over den Keizer dachten, met elkander te verbroederen. - Het tweede Verhaal, dat het kortste is, bl. 147-227, is getiteld: De Zangeres. De verschillende karakters, die daarin optreden, kunnen niet nalaten den lezer te vermaken, en tevens zijne menschenkennis te vermeerderen. - Het derde, bl. 228 tot het einde, draagt het opschrift: De Bedelares van de Pont des Arts, en zou door Rec., naast het eerste, voor het beste gekeurd worden. Overigens laten de aard van het werk en de geringe ruimte in dit Tijdschrift het niet toe, om den loop der Verhalen te schetsen, of een uittreksel te leveren. Rec. vereenigt zich gaarne met de uitspraak van den geachten Vertaler in het Voorberigt, dat, ofschoon het Portret des Keizers als het beste werk van hauff geacht wordt, men de andere Verhalen echter niet zonder belangstelling zal lezen. De stijl van het boek is voor deze soort van Verhalen volkomen geschikt; de karakters zijn goed geteekend en volgehouden. De Vertaler heeft, zoo veel Rec., het oorspronkelijke niet bezittende, zien kan, ook hier zijn werk wél verrigt. Slechts weinig verraadt den Germaanschen oorsprong. Bl. 337 zal reeds eerst moeten zijn. En hier eindige onze aanprijzende beoordeeling! |
|