bouwer te Ternaard. Te Leeuwarden, bij L. Schierbeek. 1834. In gr. 8vo. XXIV, 119 Bl. f 1-40.
Het eerste hier aangekondigde werkje, dat van den Heer janssen, over de Grafheuvelen der oude Germanen, die door hem ontdekt, beschreven en toegelicht, zelfs ook door doelmatige bijgevoegde platen opgehelderd zijn, is in een' aangenamen en onderhoudenden stijl geschreven. De slotsom van des Schrijvers onderzoek is, dat gedachte Grafheuvelen in Kleefsland, waaruit eenige opgedolven aarden urnen en metalen werktuigen in plaat worden medegedeeld, aan de Menapiërs mosten worden toegeschreven, die vóór de Tencterers en Usipeters, en dus althans ruim 55 jaren vóór christus, bewoners van Kleefsland waren. Het betoog is zoo krachtig en helder, dat wij geen oogenblik aarzelen, den geachten Schrijver bij te vallen.
Niet zoo aangenaam van stijl en bewerking is het andere geschrift, behelzende de Nasporingen betrekkelijk de Geschiedenis der voormalige Middelzee in Friesland. Nu wijlen de Eerw. p. brouwer heeft de gesteldheid dier Middelzee, welke Ooster- en Westergoo vaneenscheidde, zoo als die in de 13de Eeuw was, onderzocht. De Heer eekhoff strekt zijne nasporing nog verder uit, en vorscht de oorspronkelijke uitgestrektheid, benevens den tijd en de wijze van opslijking dier Middelzee, in achtergevoegd onderzoek, met zeer veel scherpzinnigheid na; zoodat zijn werk met het voorafgaande van den geleerden, helaas! reeds overledenen brouwer een geheel maakt, hetwelk door het bijgevoegde kaartje van den verdienstelijken peyma niet weinig wordt opgehelderd. Er is hier inderdaad zoo veel geleverd, als men, in de gegevene omstandigheden, van de Schrijvers wenschen kon. Intusschen hopen wij met den Heer eekhoff, dat de derde Afdeeling van het Friesch Genootschap zich eens opzettelijk met een geologisch onderzoek omtrent de begrensdheid der voormalige Middelzee zal inlaten; daar alles, wat Friesland betreft, voor ieder Nederlander belangrijk is, en de meeste Geschiedschrijvers en Kaartenvervaardigers, onder anderen ook bilderdijk, (zie Nalezingen en Bijvoegsels op het hier aangekondigde werk, bl. 117) in dat opzigt zoo zeer afdwalen of te kort schieten. En goede geographische kennis is bij de beoefening van ieder afzonderlijk tijdperk in de geschiedenis van elk land en iedere landstreek onmisbaar: