| |
Geschiedenis van de Staatkunde der voornaamste Mogendheden van Europa, sedert den val van Napoleon tot op heden, door Mr. S.P. Lipman, Advokaat te Amsterdam. Te Zutphen, bij W.J. Thieme. 1834. In gr. 8vo. XIV en 672 bl. f 6-50.
Met groote verwachtingen namen wij dit tweede Deel van het werk des Heeren lipman in handen, waarvan het eerste ons zoo uitstekend bevallen had, en wij moeten zeggen, dat die verwachtingen nog overtroffen zijn. De stijl blijft niet enkel deftig, edel en gepast naar het onderwerp; hij nadert soms tot het verhevene, en draagt onmiskenbare blijken eener kennis aan hooft, welke puikschrijver hier echter niet slaafsch, maar oordeelkundig is nagevolgd. Hoogstgewigtig is het tijdperk, hier geschetst; de omwentelingen in Zuidelijk Europa, de middelen om dezelve te dempen, het wél slagen daarin, de houding van Engeland te midden van dat alles, deszelfs gedrag omtrent Spanje en Spaansch-Amerika, Portugal en Brazilië; eindelijk de Oostersche aangelegenheden en de togt naar Algiers, (die wij wel zouden wenschen, dat bijeengeplaatst, en niet door het Portugesche vraagstuk, 't welk bij de Spaansche zaken behoort, waren afgebroken geworden.) Overal is de toon welvoegelijk, hier en daar echter blijkbaar ironisch. Dat de Heer lipman onpartijdig is, kan men beweren, in zoo verre hij het goede en kwade zonder onderscheid in beide partijen ziet, zonder echter zijne voorkeuze van het zoogenoemde liberale boven het absolutistische stelsel te kunnen verbergen. Maar gestreng gispt hij toch ook de misslagen in de ellendige verdediging der Napolitanen en Piemontezen, en doet hulde aan de spoedige verovering en tegenomwenteling van Spanje door Frankrijk. Overal worden
| |
| |
wij tot echte bronnen of toch gelijktijdige Schrijvers verwezen. De officiéle stukken, anders in 't oorspronkelijke zoo langdradig en vervelend, lezen hier niet alleen gemakkelijk, maar aangenaam. Lipman heeft dezelve, zeer oordeelkundig, in plaats der verzierde aanspraken, die de Ouden aan hunne helden in den mond legden, (lipman had geene helden) in den mond van de tolken der Kabinetten gelegd. Ook vorstelijke personen ontziet hij niet, wanneer zij den aan hunne volken gezworen' eed breken, gelijk ferdinand van Napels en ferdinand van Spanje, of eerst den Afgod der Omwenteling huldigen, en dan in stilte ontvlugten, gelijk karel albert van Savoije Carignan; terwijl hij daarentegen ook min bekende edele daden, gelijk die van Koning victor emanuel van Sardinië, die liever zijne kroon opofferde dan zijn geweten, met welverdienden lof ophaalt (bl. 188-190, 211, 366, 367). Hij ontziet zich niet, de woorden Koninklijke meineed te bezigen, waar een Koning zich niet ontziet dien te plegen. Overal is zijne warme deelneming in de groote belangen der menschheid, in deugd en zedelijkheid blijkbaar. Eene uitzondering nogtans op 's mans loffelijk streven naar onpartijdigheid is ons in zijne beoordeeling van den Engelschen Minister canning voorgekomen. Gaarne willen wij gelooven, dat deze Staatsman te veel geprezen, te hoog is opgevijzeld; dat hij over 't geheel dezelfde staatkunde volgde als zijn voorganger castlereagh, althans in de buitenlandsche betrekkingen. Maar de grievende verwijten, die lipman hem bij elke, gepaste of ongepaste, gelegenheid doet, de hatelijke beweegredenen, die hij in zijn gedrag vooronderstelt, - deze komen ons voor, tegen de kalmte
des Historieschrijvers te zondigen, en zekere vooringenomenheid tegen canning tot grondslag te hebben. Hoezeer wij dan de welsprekend voorgedragene en op eene diepe kennis der Britsche staatsregeling berustende aanmerking nopens de eenzelvigheid der staatkunde van canning en die van zijnen voorganger castlereagh en ambtgenoot wellington (bl. 244-249) gereedelijk beamen, gelooven wij echter niet, dat canning zoo geheel door vrees werd bestuurd, als hier wordt voorgesteld. Het is waar, en het is misschien berispelijk, dat hij in 1823 de Constitutie in Spanje liet vallen; maar moet men dan de buitensporige beginselen niet in aanmerking nemen, welke,
| |
| |
sedert de volkomene zegepraal der Communeros in 1822, dat land tot den speelbal der teugelloosste Demokratie maakten? Heeft hij niet den voorslag gedaan, de Spaansche Constitutie door de invoeging in dezelve van eene Pairskamer te wijzigen, en den overwegenden invloed der Volksregering daardoor te verzachten? Moest het bloed der Britten dan voor de handhaving van Jakobijnsche beginselen vloeijen? Moest canning de Minister der Propaganda worden, gelijk palmerston? Misschien moest hij zich, wij erkennen dit, niet zoo zeer door vertoogen hebben blootgegeven, wanneer hij niet van zins was, die door de wapenen te ondersteunen; maar wij achten in eenen Minister overmaat van vredelievendheid altijd hooger, dan onbeteugelde oorlogszucht, of hetgeen men de handhaving der eer en waardigheid van een land noemt, hetwelk altijd duizenden of op het leven, of althans op de belemmering van hun vreedzaam bedrijf, en den Staat zelven op zware offers te staan komt. Het is met dat punt van eer gelijk met dat van particulieren: een Duel, daarvoor ondernomen, is dolzinnigheid. Doch ons verschil van gevoelen hieromtrent met den Schrijver zal ons niet blind maken voor zijne verdiensten. De aanmerkingen van lipman op dit gedrag van canning, vooral op zijne verwachting, dat Spanje wel zichzelve zou redden, (bl. 349-356) behooren tot de welsprekendste plaatsen van dit werk, hetwelk daaraan zoo rijk is. Aan den anderen kant zijn wij het met den Schrijver eens, dat men de Constitutie in Spanje kan hebben laten vallen, zoo zij in den grond niet geworteld was, maar dat men de Constitutionelen voor de onmenschelijke vervolgingen, die hen troffen, moest hebben gewaarborgd; en dit
doel - gelooven wij stellig - zou door ernstige, des noods dreigende, vertoogen zijn te bereiken geweest. Angoulême's bekende afkondiging uit Andujar zou, met Britschen aandrang ondersteund, beter gewerkt hebben. Maar wij meenen van des Schrijvers meer bijzonderen afkeer van canning bewijzen te vinden in den bitteren toon en somtijds bloedigen sarcasmus, waarmede hij dien Staatsman bij elke gelegenheid hekelt, b.v. op bl. 415, waar hij, de erkenning van de vrijheid der Zuid-Amerikaansche Staten, naar het eigen oordeel van canning en de eenstemmige meening zijner aanhangeren, als de meest gewigtige en luis- | |
| |
terrijke van zijn geheele bestuur vermeldende, verklaart, ‘zich daarmede uit overtuiging volkomen te kunnen vereenigen, en den maatstaf te hebben gevonden, naar welken wij de staatkundige verdiensten van castlereagh's opvolger, zonder gevaar van dwaling, kunnen afmeten.’ Nog erger is het intusschen, wanneer hij canning den wensch toeschrijft, dat de woeste ibrahim, zoon van den Egyptischen Pacha, Griekenland zoo veel mogelijk mogt verwoesten en ontvolken, bl. 500. ‘Canning zocht langs alle mogelijke wegen aan de Porte de ongestoorde uitvoering van hare gruwelijke ontwerpen te verzekeren, en door diplomatieke kunstgrepen Rusland van eene krachtdadige tusschenkomst ten behoeve der menschelijkheid te weêrhouden. Zoo volhardde canning in zijn weldadig evenwigtsstelsel, eene krachtige taal voerende ten voordeele der Grieken, terwijl hij de Turken door onophoudelijke kuiperijen trachtte te begunstigen,’ bl. 509. ‘De Britsche Staatsman putte zich uit in allerlei
vonden, om voor ibrahim tijd te winnen’ (tot de uitroeijing der Grieksche bevolking, blijkens het vorige) bl. 513. ‘Het had canning - men mag hem dien lof niet ontzeggen - noch aan zorg, noch aan zelfverzaking, noch aan bedrijvigheid ontbroken, om de belangen van den Sultan te bevorderen.’ Zoo iets komt ons hatelijk voor, en lijnregt strijdig met canning's karakter, die misschien met wat te veel schroom een' Europeschen oorlog verhoedde, maar toch waarlijk geen Turkenvriend was. Naderhand heeft men gezien, hoe de tusschenkomst der Mogendheden ten behoeve der Grieken door dit verbasterde volk met de verbranding hunner eigene vloot ten gevolge eener bijzondere veete, en door den moord van hunnen weldoener capo d'istrias, die zijn geheele leven en vermogen aan hun welzijn had opgeofferd, beloond is. Wij hebben wel allen in die geestdrift voor de Grieken gedeeld; maar wij weten ook, hoe die - gelijk zoo menige andere geestdrift - door latere gebeurtenissen en meer kennis van zaken bekoeld is. Het verdrag van 6 Julij 1827 moge wat laat gesloten zijn, het is toch de grondslag van Griekenlands redding geweest.
Doch reeds te lang vertoefd bij een enkel punt, waarin wij meenen met den Schrijver te moeten verschillen. Het werk is zulk een belangrijk verschijnsel in onze Letterkunde, het is zulk eene gewigtige aanwinst voor onzen histori- | |
| |
schen prozastijl, dat wij aan onze Lezers een meer uitvoerig verslag van hetzelve en de mededeeling van eenige proeven verschuldigd zijn.
Nadat in het vorige Deel de Geschiedenis tot het Congres te Aken gebragt was, hetwelk Europa's Vijfmanschap of Uitvoerend Bewind door de opneming van Frankrijk voltooid had, begint dit Deel met het Congres van Carlsbad, (1819) bijeengekomen om te waken tegen de woelingen der Revolutionairen in Duitschland, ten gevolge van de krijgshaftige rigting, die de Natie tegen Frankrijk had aangenomen, en die nu moeijelijk weder tot het stille burgerlijke leven kon terugkeeren. Eene plaats is zoo schoon geschreven en tevens zoo waar, dat wij ons niet kunnen weêrhouden, die hier gedeeltelijk over te nemen (bl. 4, 5): ‘Het is welligt zoo dikwerf ontkend als beweerd, dat de zedelijkheid noodwendig eenen gevoeligen en duurzamen, zoo niet onherstelbaren schok moet lijden, waar de drang van overmagtige omstandigheden, een Volk in een leger veranderende, het nationale karakter eene nieuwe, door overdrijving gekenmerkte rigting geeft, de burgerlijke deugden verdringt, de wetenschappelijke verdiensten verduistert, eene buitensporige eerzucht aankweekt, droombeelden schept, die alleen in teleurstelling kunnen uitloopen, de zeden en den geest, die den krijgsman eigen zijn, in het maatschappelijke leven overbrengt, en de behoefte aan eene meer woelige bedrijvigheid doet ontstaan, dan de gelukkige eentoonigheid van een rustiger tijdvak vermag te bevredigen. Het schijnt nogtans zeker, dat deze nadeelen geenszins aan ééne groote, roemvolle poging onafscheidelijk zijn verbonden, waarin eene Natie zich met vereenigde krachten verheft, om hare inwendige veiligheid en zelfstandigheid tegen vreemde aanranding te verzekeren, maar dat in den regel alleen de langgerekte oorlogstoestand eene zoodanige zedelijke verbastering kan te weeg brengen. Doch ofschoon zelfs deze onwaardeerbare opoffering, waar het de handhaving der
vrijheid en veiligheid van den Staat tegen eenen vreemden overheerscher geldt, in geene overweging mag worden genomen, levert echter het voorbeeld van Duitschland voor de mogelijkheid eener zoodanige ontaarding waarschuwende bewijsgronden en overvloedige redenen, om niet alleen den voortduur en den omvang eener zoo bedenkelijke gesteltenis
| |
| |
binnen den naauwstmogelijken kring te besluiten, maar ook over den overgang tot den vroegeren maatschappelijken toestand met verdubbelde zorgvuldigheid te waken, daarbij den gulden middelweg bewandelende tusschen gerustheid en angstvallig wantrouwen.’
Krachtig wordt ook het feest op den Wartburg (18 Oct. 1817) geschilderd: ‘Welk een tafereel van luther tot blucher, van karel V tot napoleon! Hier de kracht der rede, zigtbaar in de zegepraal van gewetensvrijheid over kerkdwang en priesterbedrog; dáár de kracht van het Duitsche ijzer, gestaafd door den val van den stoutsten dwingeland, die ooit de wereld deed sidderen. Welke aandoeningen, welke voornemens moesten hier ontspruiten! Hier was niets, om denkbeelden op te wekken van oproer en sluipmoord. De achtbare beelden van luther en blucher hadden niets gemeen met de Jakobijnsche bloedmuts, met den dolk des Lazzaroni.’ En toch werd zulk een sluipmoordenaar gevonden. Sand werd daartoe opgewekt door staatkundige dweeperij. Dit veroorzaakte de maatregelen, door de Mogendheden te Carlsbad genomen, voornamelijk tegen den toen heerschenden geest bij de Duitsche studenten gerigt.
Het tweede Hoofdstuk bevat de uitbarsting der Omwenteling. Hier is ook weder de schildering van Spanjes worsteling tegen napoleon overheerlijk (bl. 47-49); maar of, gelijk de Schrijver zegt, er een toestand is, waarvan de voortduring verderfelijker is, dan de vernietiging zelve van het volksbestaan, (zinspelende op napoleon's bedoelde verandering van het Spaansche Inquisitiewezen) komt ons twijfelachtig voor. Met zwarte kleuren wordt de ondankbaarheid van den Spaanschen ferdinand (thans ter zielen) geschilderd; zijn jammerlijk bewind na de ontbinding der Cortes van 1814 tot 1820, en de lijdelijkheid van Europa bij de verdrukking des volks en het misbruik der magt, hetwelk zoo naauw toezag en zich zoo werkzaam betoonde, toen het volk op zijne beurt den meester speelde en de Koninklijke regten aantastte. Men had dit laatste kunnen beletten, door tegen het eerste krachtdadige maatregelen te beramen. Nogtans is lipman verre van de onvoorwaardelijke lofredenaar der Spaansche omwenteling van 1820 te zijn, wier buitensporigheden en ongeregelden oorsprong van
| |
| |
het krijgsvolk hij zelf erkent. Veel korter, en in zekeren zin wat te kort, wordt de omwenteling in Portugal geschilderd (in 2 bladzijden, 89 en 90). Van Napels gewagende, wordt de eigenbelangzuchtige Engelsche staatkunde omtrent Sicilië geschilderd, welks inwoners het door eene Constitutie beschermde zoo lang het die noodig had, en toen, zoodra die noodzakelijkheid ophield, aan hun lot overliet, niet hunne regten, maar toch hunne personen beveiligende; iets, 't welk in Spanje in 1814 omtrent Engelands getrouwste vrienden schandelijk verzuimd werd.
De dreigende gevaren voor de gevestigde orde in Europa werden door het Congres van Troppau en dat van Laybach bezworen. De staatkunde, welke de Monarchen, volgens den geest van metternich, thans aannamen, wordt (bl. 109) weder uitnemend beschreven. Geen onderlinge naijver, geen aanhitsen van elkanders binnenlandsche vijanden meer [gelijk nog in 1790 door Pruissen en Holland in Braband geschied was]. De troonen moesten met elkander staan, of zouden met elkander vallen (bl. 108). Eerst besloot men, de voorhoede der Omwenteling, Napels, aan te vallen, en Spanje zoo lang nog te sparen. Maar men moest voorzigtig te werk gaan, om den Koning aan de handen der omwentelaars te onttrekken. Vandaar het Congres te Troppau; waarop de Koning verzocht werd te Laybach te komen, en men hem onder schoone beloften uit Napels troonde. Alle pogingen der Napolitanen waren vruchteloos, om den storm af te wenden, en men vindt hier alle daartoe betrekkelijke officiéle bescheiden, in dien behagelijken vorm, dien wij reeds boven vermeldden, aan den Lezer medegedeeld. Doch eigenlijk werd te Troppau en te Laybach slechts door drie Mogendheden, Oostenrijk, Rusland en Pruissen, gehandeld; de beide overige onttrokken zich, zoo al niet geheel aan de raadplegingen, dan toch aan de besluiten. Over het gedrag van den Koning van Napels is reeds boven gehandeld.
Met blijkbare afkeuring wordt van de Sardinische of liever Piemontesche omwenteling gesproken, en deze gekenschetst als ‘een boom des oproers, welks wrange vrucht, eerst door de zon der Spaansche omwenteling gekoesterd, later door het Napelsche vuur gebroeid en tot rijpheid gebragt, door de stormbui uit het Oosten onmeêdoogend werd afgebroken (bl. 207). De omwenteling wordt toe- | |
| |
gejuicht door eene bevolking, welke, op den voorgang der Grooten, geleerd heeft, de openbare vreugde niet door eene kwalijk geplaatste opregtheid te verstoren.’
In het vijfde Hoofdstuk schildert lipman het Congres van Verona en de toebereidselen tot de onderwerping van Spanje aan den onbepaalden wil des Konings, of veeleer van de partij der Absolutisten, want ferdinand VII was nimmer iets anders dan een nietige speelbal in de handen van elke partij, die zich van zijnen persoon wist meester te maken. Wij kunnen den bekwamen Schrijver in de bijzonderheden van dit Congres, hetwelk hij zeer uitvoerig behandelt, niet volgen. In het zesde Hoofdstuk schildert hij ons (niet krijgs- maar alleen staatkundig) den oorlog van Frankrijk met ‘het ongelukkige Spanje, geteisterd door alle de staatkundige plagen van Europa, door den druk der dwingelandije gekneld, verscheurd door de woede der omwenteling, door de tergingen der Diplomatie gepijnigd, gezweept door den geesel des oorlogs, en gedoemd op nieuws weder (1834) - en wie zegt hoe dikwijls? - dezelfde rampzalige baan te doorloopen’ (bl. 321). Hier komen dan de boven reeds vermelde beschuldigingen tegen canning te berde, alsof hij zijn land door gedurige smadelijke afwijzing zijner bemiddeling lafhartig had laten beschimpen, zonder eene stoute taal te spreken of zelfs het zwaard te trekken. Wij meenen dit reeds te hebben beantwoord; en toch wordt het tegenovergestelde gevoelen door den Schrijver met eene schitterende welsprekendheid voorgedragen (bl. 370 372), waarop wij slechts dit antwoord hebben: Canning kende de vreeselijke kracht van den hefboom, dien hij, om den roem, waarvan de Schrijver gewaagt, te erlangen, moest hebben in werking gebragt (zie alhier op bl. 644); hij deinsde voor de gevolgen terug, en wilde liever aan het menschdom stroomen bloeds besparen, dan aan zijn land en aan zijn Ministerie eene zoo duurgekochte eer doen erlangen. Of moest misschien
grey, toen de Sultan zijne bemoeijingen met het Traktaat tusschen Turkijen en Rusland herhaalde malen van de hand wees, - moest hij, zeg ik, toen aan de Porte of Rusland den oorlog hebben verklaard, omdat zij zijne tusschenkomst verwierpen? Of moeten dit Frankrijk en Engeland, omdat het Duitsche Verbond hunne bedoelingen geenszins beaamt?
In een zevende Hoofdstuk wordt de onafhankelijkheid van Zuid - Amerika behandeld. Hier treffen wij die schitterende
| |
| |
plaats aan, welke, blijkbaar naar onzen grootsten Geschiedschrijver gevolgd, dezen volkomen waardig is; eene plaats, te lang voor geheele overneming, maar waarvan wij althans het begin den Lezer niet mogen onthouden:
‘Wie schetst de gebeurtenissen van het twintigjarig tijdvak, waarin Amerika zijne ketenen afschudde, om zwaardere boeijen te dragen, en Spanje zijne laatste levenskrachten uitputte, zonder zijne heerschappij te kunnen handhaven? De bevrijdingsoorlog van Amerika overschrijdt in menigvuldigheid van wisselingen en in afschuwelijkheid van bedrijven alle begrippen, en tart de vlugste pen en de vruchtbaarste verbeelding. Daden van moed en manhaftigheid door het misbruik der zege ontsierd; de stem der menschelijkheid gesmoord; de wreedheid van alva door latere beulen geëvenaard en door morillo overtroffen; geheele bevolkingen uitgemoord en hare woningen tot den grond geslecht; waar dapperheid te kort schoot, verraad gebezigd, doch de verrader vaak door stouter, spoediger of gelukkiger verraad verrast of voorgekomen; de ijfelijkste gruwelen, waarvoor de onverzoenlijkheid van het Spaansche gemoed alleen vatbaar is, door de barbaarschheid der vijanden uitgelokt of ruimschoots vergolden; het gewoel van stammen, steden, staten en partijen, beurtelings tegen den Spanjaard vereenigd of tegen elkander gewapend; bondgenooten in vijanden, vijanden in bondgenooten veranderd; nieuwe staten gevormd en ontbonden, gewesten toegevoegd en afgescheurd, en de verwarring van gestadig verdrongene regeringsvormen door den ondergang van oude en de opkomst van nieuwe namen vermeerderd; na verdrijving van den vijand tweespalt en scheuring tusschen vrienden, en eigene verheffing gezocht ten koste van het geteisterde vaderland; de lotgevallen van veldheeren, beurtelings vergood en verguisd, en de glans van den zuiversten krijgsroem vaak op het schavot uitgedoofd; de heerlijkste oorden ter prooije aan alle de driften van wraak- en heerschzucht; een paradijs verwoest door duivelen in de gedaante van Spanjaarden, Kreolen,
Mulatten, Negers en Indianen; het veelkleurig tafereel voltooid door de geesels van aardbeving en pest, van ellenden, die door het bijgeloof als eene Godsstraf werden opgemerkt, en aldus de natuur met den mensch zamengezworen, om de aarde om te keeren, waar cortes en pizarro de natuur en de menschelijk- | |
| |
heid hoonden. Dit sombere schouwspel van wanhoop wordt nogtans door enkele punten vol licht afgewisseld, en het verscheurde hart des aanschouwers door schoonere beelden opgebeurd. Goed en bloed tot bevrijding des vaderlands opgezet; waar alles verloren scheen, het vertrouwen op God onwankelbaar bewaard; de overgave geweigerd, waar tegenstand onmogelijk was, en liever onder puinhoopen begraven, dan in 's vijands magt gevallen; de verleidelijkste aanbiedingen afgewezen, en het hoofd gegeven, om de eer te behouden; door nederlagen de krijgskunst geleerd; na de overwinning onverdiende gematigdheid betoond; dapperheid op het slagveld met beleid in de raadzaal vereenigd; na verworvene lauweren in het ambtelooze leven teruggekeerd, en het gezag vrijwillig afgestaan tot staving van belangeloosheid; de hand der verzoening geboden, om den gemeenen vijand te bestoken; vertrouwelijke ontmoetingen der wederzijdsche veldheeren, te midden van den oorlog, en, die elkander met het zwaard zochten, zonder vreeze of argwaan onder hetzelfde dak gezeten’ (bl. 386-388).
Dit is welsprekendheid, dit historische stijl, waar het pragmatische met de levendigheid der voordragt vereenigd is, en wij twijfelen niet, of de Lezer zal ons de overneming dezer plaats, al is zij wat uitgebreid, dankweten. Onze prozastijl, althans de historische, heeft aan dergelijke Modellen juist geen' kwistigen overvloed.
Het achtste Hoofdstuk behandelt de aangelegenheden van het Oosten. Ook hier is de voordragt het onderwerp waardig. Nogtans moeten wij rondborstig erkennen, dat ons de gruwelen der Turken te veel op den voorgrond, en die der Grieken, welke niet veel minder waren, te zeer op den achtergrond geplaatst zijn voorgekomen. De belangstelling in het lot der afstammelingen van themistokles en leonidas mag ons omtrent de veroveraars van Tripolitza en Athene, die ook ongewapenden, ook vrouwen en kinderen niet verschoonden, geenszins partijdig doen worden. Maar zeer te regt wordt de hoofdigheid van den Sultan berispt, die alle aanzoeken tot eene minnelijke schikking door de aanvoering van zijn regt op Griekenland zoo lang van de hand wees, tot het te laat was, en hij nu niets meer bedingen kon. Ditzelfde was vroeger van den Koning van Spanje, met betrekking tot Zuid-Amerika, aangetoond. Hier (in de Grieksche
| |
| |
zaak) wordt canning, gelijk wij boven zagen, naar ons inzien, het onbillijkst behandeld.
Het Portugesche vraagstuk, het negende Hoofdstuk beslaande, begint met de volgende aanmerking (toegepast op Portugal en Brazilië): ‘Niet zelden zag men in landen, verdeeld door al wat kracht heeft volken te verdeelen, door ligging, zeden, belangen en herinneringen gescheiden, maar door het geweld der wapenen en de uitspraak eener tijdelijke overmagt zamengeklonken, en tot eene onnatuurlijke vereeniging door een gemeenschappelijk Bestuur gepijnigd, de onbedwingbare natuur eindelijk den dwang afwerpen, hare niet geraadpleegde voorschriften handhaven, en de berekeningen verijdelen eener staatkunde, die zoo vaak het eigendommelijk [eigenaardig] bestaan der volken aan overwegingen van persoonlijke verheffing en aan het heerschzuchtig streven van Koningsstammen offerde.’ Dit Hoofdstuk is naar evenredigheid korter en minder uitgewerkt dan een der vorige, hoezeer de rijkdom van zaken niet minder was, en men daarin den grond moet zoeken van dien langdurigen burgerkrijg, die nog zoo onlangs het beklagenswaardige Portugal heeft verscheurd. Hier althans heeft canning gehandeld, en het overlaten der Portugezen aan miguel (wij geven hem den verdienden bijnaam niet, omdat hij gevallen is) was niet aan dezen Minister, maar aan zijne opvolgers, de Torys, te wijten. De gebeurtenissen in Brazilië, gewis van het hoogste gewigt, worden in verband met de Portugesche verhaald.
Het tiende of laatste Hoofdstuk is, na een kort, maar meesterlijk overzigt van Europa in 1830, toegewijd aan de verovering van Algiers (naar evenredigheid nog korter afgehandeld dan de Portugesche zaken, maar ook, zoo al niet minder belangrijk, dan toch minder ingewikkeld). In het volgende Deel, hetwelk het laatste, en zekerlijk hoogstbelangrijk zal zijn, verwachten wij nu de groote Omwenteling in Frankrijk van 1830, die vruchtbare Moeder van zoo vele misgeboorten, te zullen vinden. Wij twijfelen niet, of de Heer lipman zal, op het voorbeeld van tacitus, ‘zonder vooringenomenheid of verbittering’ deze baan, die hij zelf in de Inleiding distelig noemt, met vaste schreden bewandelen, al moet hij dan ook soms eene nog heete lava-bedding, door de jongste uitbarstingen veroorzaakt, betreden. Hij heeft door zij- | |
| |
nen arbeid tot hiertoe het Nederlandsche Publiek zeer aan zich verpligt.
|
|