Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 407]
| |
Mislukte Aanval op Staats-Vlaanderen, door den Vicomte de Pontécoulant en Doctor Gregoire, in de laatste dagen van October 1830, een kluchtig Heldenbedrijf, beschreven, en in onderscheidene Genootschappen gelezen, door P. Meesters. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. 1833. In gr. 8vo. 44 Bl. f : - 50.Men kan nog al veel aanleeren, maar voor een' echt luimigen schrijfstijl moet men van de natuur de gave ontvangen hebben, en wij gelooven den Heere meesters noch onregt, noch schande aan te doen, wanneer wij hem die gave ontzeggen. Los en levendig schrijft hij, dat is niet te ontkennen; maar echt komiek, neen! dat kunnen wij er niet in vinden. Indien de aardigheid van stijl moet zitten in uitdrukkingen als: reis kijken; want zie! een mensch is ook zoo niet, of enz. en dergelijken; ja, dan is onze fokke gemakkelijk na te volgen; maar dat is het niet. Als men zijne toevlugt moet nemen tot het parodiéren van uitdrukkingen der Heilige Schrift, gelijk bladz. 9: ‘dit woord nu ging uit onder de Belgen, en is gebleven tot op den huidigen dag;’ en bladz. 40: ‘de regters spraken, zeggende: wij en vinden geene schuld in den mensche;’ wanneer men sommige godsdienstige gevoelens onzer Roomsche Medechristenen in een bespottelijk daglicht moet zoeken te stellen, zoo als bladz. 16: ‘... dat men hem zou doodschieten,.... en dat zoo maar zonder testament, biecht of laatste oliesel;’ en bladz. 31: ‘zijn dierbaar leven voor een zwijntje te laten, en dat al wederom zonder biecht of absolutie. Ze zouden den Satan met de Katholijke Christenen wel laten spelen, als Jan Potaadje met zijne muts. Neen; ik kan niet gelooven, dat onze Lieve Vrouw dergelijke schandalen gedoogen zoude:’ - waarlijk, als dat de geestigheden zijn, mogen anderen het aardig vinden; ons smaken zulke grappen niet. Er komt hier nog wel wat gekwetste eigenliefde ook uitkijken, b.v. bladz. 15: ‘Had men de stad (Sluis) gebarricadeerd, zoo als in het begin der revolutie de Schoolonderwijzer had aangeraden; had men de gewapende burgers de houding laten voortzetten, welke zij aangenomen | |
[pagina 408]
| |
hadden; had men dit, had men dat, nooit had een Belg zijne vuile voeten in Sluis gehad; maar het gaat hier als met de vervoeging der werkwoorden, als hadden komt, is hebben gepasseerd.’ Zoodat wij, kort en goed, het kluchtige in de beschrijving van het Heldenbedrijf even mislukt moeten noemen, als de aanval zelf geweest is. Wij weten niet, of het onze Recensie van 's mans Vondeling en Oom PietGa naar voetnoot(*) of die in een ander Tijdschrift geweest is, over welke zijne gekwetste eigenliefde zich, onder den schijn van onverschilligheid, zoo verstoord betoont, bladz. 42; maar, daar hij noch Letteroefeningen noch eenig ander Tijdschrift noemt, willen wij, wat ons betreft, zeggen, gaarne te gelooven, dat hij de bedoelde Recensiën houdt voor dingen, der moeite niet waardig, dat men er zijn kostelijk hoofd mede breekt; maar dat hij zich aangaande zijnen Recensent (indien het namelijk op de Letteroefeningen gemunt is) zeer vergist. Hij spreekt daar ‘van eenen zekeren stand, die het maar niet op kan, dat ook een Schoolmeester iets schrijft, hetwelk gelezen wordt.’ Ofschoon wij niet begrijpen, wie die zekere stand wezen moet, en er zekere hatelijkheid in ligt, dat meesters dien niet regtstreeks noemt, geeft echter het vervolg zijne bedoeling duidelijker te kennen. Eenige regels verder spreekt hij van ‘Hooggeleerden.’ Dit is de titel enkel van Hoogleeraren. 's Mans Recensent in de Letteroefeningen is geen Hoogleeraar. Wie en wat hij is, daarmede heeft noch het publiek, noch meesters, die misschien door eene leugen achter de waarheid wil komen, vooralsnog noodig. Alleen wordt den laatsten bij dezen verzekerd, dat hij iemand is, die hem, meesters, bij zijn weten nooit gezien heeft, en hem volstrekt niet anders dan uit zijne schriften kent; maar dat, indien de Heer meesters voldoende en bij de stukken kan bewijzen, dat boven aangehaalde beoordeelingen zijn bezijden de waarheid, deze Recensent zich verbindt, om openlijk, en met zijnen naam onderteekend, te verklaren, dat zijn oordeel over die beide Romans verkeerd en partijdig is geweest. Intusschen wete de Grappenmaker, dat polygraphie nog geene kalligraphie is! |
|