is. Zeer juist is verder hetgene bepaald wordt omtrent de gevallen, waarin het voorzetsel van door eenen tweeden naamval kan vervangen worden, gelijk de verdiensten van den man of des mans verdiensten, of ook de verdiensten des mans; doch daarentegen een man van verdiensten, een Amsterdammer van geboorte, een kind van twee jaren, enz. waar van geenszins met zijnen vierden in een' eenvoudigen tweeden naamval mag worden veranderd. Na deze Verhandeling volgen Taalkundige bijzonderheden, voornamelijk over uitspraak en schrijfwijze, door d. bomhoff, h. zn., welke blijken geven van het fijn gehoor en het schrander inzigt des opstellers, onder anderen het aangemerkte op de ongelijkvormigheid der meest aangenomene spelling in het meervoud der naam- en de onbepaalde wijze benevens het meervoud in den tegenwoordigen tijd der werkwoorden, - op ik, iken, ikken, b.v. monnik maakt monniken; waarom dan leeuwrik en leeuwerik, leeuwrikken en leeuwerikken? Bomhoff (waarin wij hem gaarne bijvallen) wilde de k nergens verdubbeld hebben in dien toonloozen uitgang, en dus ook even min in het meervoud van kievit, waar hij kieviten boven kievitten verkiest. - Voorts treft men in dit eerste Stuk nog eenige Taalkundige opmerkingen aan, uit brieven van Mr. bilderdijk getrokken, waaronder die over elkander en malkander. Meer over dat elkander en malkander (d.i. elk den ander,
dus met elkander, elk met den ander; en manlijk den ander, dus met malkander, manlijk of hoofdelijk, ieder mensch of man met den ander) vindt men in de gemengde opmerkingen van den Verzamelaar zelven, die zoo deswege, als om het overige van den inhoud, dit eerste Stuk tot een wezenlijk sieraad strekken. Niet minder welkom zal den Taalbeminnaren de laatste bijdrage wezen, zijnde eene Proeve van Taalkunde uit een, in het Oud-Nederduitsch geschreven werk uit den Karolingischen tijd; door den Hoogleeraar a. ypey; namelijk Psalm 54, vs. 7-9, en eenige andere Psalmen, met de vertaling in onze hedendaagsche spraak onder elk vers. Men zal daaruit onder anderen zien, hoe onze taal, even gelijk meestal de Oud-Duitsche tongvallen, weleer veel vloeijender en klinkender was, dan tegenwoordig: want niet alleen treft men er zelden die hinderlijke opeenstuiting van medeklinkers aan, welke het tegenwoordige Hoog- en Nederduitsch zoo dikwerf stroef en stootend maakt; maar ook ontmoet men telkens, in plaats der doffe e en en, de uitgangen