Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHandboek der Dierkunde, of Grondbeginsels der Natuurlijke Geschiedenis van het Dierenrijk. Door J. van der Hoeven, Math. Mag. Phil. Nat. et M. Dr., buitengewoon Hoogleeraar aan de Leydsche Hoogeschool. IIden Deels 2de Stuk. Gewervelde Dieren. Te Amsterdam, bij C.G. Sulpke. 1833. In gr. 8vo. Met 9 Platen in 4to. f 7-40.Aan den wensch, door ons bij de aankondiging der vorige Stukken van dit Handboek geuitGa naar voetnoot(*), dat de Hooggeleerde Schrijver het nog overblijvend gedeelte van zijn werk spoedig ten einde mogt brengen, is dan nu door de uitgave van dit laatste Stuk, hetwelk alle de gewervelde Dieren bevat, voorzeker tot genoegen van zeer velen onzer landgenooten, voldaan; en wij twijfelen niet, of hetzelve zal weldra het algemeene | |
[pagina 378]
| |
Handboek van alle onze beoefenaars der Dierkunde zijn, en inzonderheid door de Studenten aan onze Hoogescholen met groot nut kunnen gebruikt worden. Wij hebben vroeger de algemeene inrigting van het werk aan onze lezers doen kennen, en kunnen derhalve hieromtrent volstaan met te zeggen, dat dit laatste gedeelte volkomen op gelijken voet, en althans met geene mindere zorg dan de vroegere gedeelten, bearbeid is. De algemeene aanmerking, welke wij toen maakten, dat het voor vele aanvangende beoefenaars der wetenschap, naar ons inzien, gemakkelijker en daardoor in dit opzigt doelmatiger zoude geweest zijn, indien de Schrijver zijn boek met de volkomenste Dieren aangevangen en met de onvolkomenste besloten had, kwam ons weder voor den geest bij de osteologische beschouwing der Visschen, bl. 135-145, welke, hoe voortreffelijk ook bewerkt, vooral bij de beschrijving van het beenig hoofd der visschen, zonder de kennis van dezelfde beenstukken bij de zoogdieren, niet wel zal kunnen verstaan worden; hetgeen het geval niet geweest zoude zijn, wanneer de Schrijver eene omgekeerde orde in zijnen arbeid gevolgd had. Overigens is de geheele klasse der Visschen met veel naauwkeurigheids, en met kennisneming ook van de nieuwste hieromtrent uitgekomene werken, behandeld. Na de Visschen volgen de Reptilia of kruipende Dieren, even als de visschen in vele genera en subgenera verdeeld. Wij hebben de moeijelijkheid, welke wij vreezen, dat deze onderverdeelingen bij de benoeming der soorten zouden kunnen geven, vroeger reeds vermeld, en twijfelen ook, of het wel goed is, dat bij voorbeeld het woord Chelonii (bl. 347) gebruikt wordt én tot benoeming der ordo én tot die der familia; terwijl de klank van het woord al zeer na met den geslachtsnaam Chelonia overeenkomt, hetwelk ligt tot eenige verwisseling aanleiding zoude kunnen geven. Daarenboven kan de aanvanger uit dit Handboek niet regt zien, hoe hij de species zal benoemen. Dan eens toch, | |
[pagina 379]
| |
als bij Crocodilus (bl. 344-347), worden de species uit alle de subgenera met den naam van het genus zelve, dan weder, als bij Stenodactylus (bl. 344) en op vele andere plaatsen, met de namen der verschillende subgenera bestempeld. Ware het niet beter geweest hierin eene vaste orde te houden, en de andere namen, als synonyma, er bij te voegen? Namen toch zijn in den geheelen omvang der Natuurlijke Geschiedenis alles behalve onverschillig, en gravenhorst had, bij voorbeeld, nimmer het woord Stombus (bl. 309) moeten invoeren, hetwelk zoo ligt met een geheel ander geslacht, Strombus, kan verwisseld worden. De talrijke en fraaije klasse der Vogelen wordt van bl. 351 tot 499 zeer beknopt, doch veelomvattend behandeld, en hierbij vooral ook het ontleedkundig gedeelte met groote duidelijkheid en in vergelijking tot de ontleedkunde der Zoogdieren beschreven. Bij de Zoogdieren, eindelijk, wordt, naar evenredigheid van bij de andere klassen, aan de algemeene beschouwingen, en vooral aan die nopens derzelver inwendigen ligchaamsbouw, eene ruime plaats (bl. 500-567) toegewijd; hetgeen vooral daarom alle aanprijzing verdient, omdat dit gedeelte, wanneer het boek tot Akademisch gebruik zal dienen, voorzeker van het grootste belang is. De negen bij dit Stuk behoorende Platen zijn, even als de elf vorige, op steen gedrukt, en helderen vele, met woorden moeijelijk te beschrijvene, zaken aanmerkelijk op; terwijl eene Verklaring, mede in 4to formaat, thans bij alle de twintig Platen gevoegd is. Deze korte aankondiging zal, hopen wij, volstaan, om de oplettendheid onzer landgenooten op dit belangrijk werk meer en meer te vestigen. Trouwens de naam van den, in dit vak zoo gunstig bekenden, Schrijver zoude alleen genoegzaam zijn, om hetzelve allen te bevelen, die de Zoölogie op eene wetenschappelijke wijze begeeren te beoefenen. Zij zullen er vele zaken in weinige woorden en den besten grondslag tot verdere nasporingen in vinden. |
|