voor openbare uitgave. Hoewel wij de hier aangekondigde leerredenen juist niet onder de voortreffelijksten kunnen tellen, erkennen wij echter den goeden geest in dezelve, en schromen niet, ze in het algemeen aan te prijzen.
Het onderwerp der eerste leerrede wordt (naar II
Chron. XXV:
) aldus opgegeven:
God kan alles vergoeden,
en meer geven,
dan de mensch,
om Zijnen wil,
ooit verloren heeft. De prediker had, naar ons oordeel, beter partij van den schoonen tekst kunnen trekken. Wij zouden wat meer gang, meer gloed en warmte, ook nog meer toepassing op het dagelijksch leven verlangen. Ons hinderden voorts weleens te lang gerekte volzinnen, welke, voor den hoorder althans, de duidelijkheid geenszins bevorderen. Niet lang, maar te ingewikkeld, is de volgende, die op bl. 9 voorkomt:
Welk een kort,
doch veel beteekenend,
de,
door amasia,
tegen het opvolgen van Gods bevel,
ingebragte zwarigheid,
volkomen oplossend antwoord! - Beter beviel ons, over het geheel, de tweede leerrede
naar (waarom niet
over?)
luk. XII:16-21,
uitgesproken op den Overijsselschen Dankdag voor het Gewas,
den 7
Nov. 1832,
ter waarschuwing tegen een verkeerd,
en ter opwekking tot een waardig gebruik van Gods gaven. Wij zouden, liet ons bestek dit toe, eenige aanmerkingen kunnen maken, onder anderen deze, dat de oogst van 1832, zoo wij meenden, niet in allen opzigte zoo gunstig is uitgevallen. - De viering van den Bededag op 2 Dec. 1832 gaf den prediker aanleiding, om, naar
Ps. LXXVIII:7, voor te stellen, dat
de regte herdenking aan (
van)
Gods daden,
in de vroegere en latere geschiedenis van ons vaderland zigtbaar,
ons krachtig opwekt tot Zijne dienst en
vereering,
en om,
in den dag des algemeenen gevaars,
veilig op Hem te vertrouwen en moedig de uitkomst af te wachten. Ook het lezen van deze preek bevestigde ons in de overtuiging, die wij reeds