Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 365]
| |
Boekbeschouwing.De Eere der Nederlandsche Hervormde Kerk gehandhaafd tegen Ypey en Dermout, door Mr. C.M. van der Kemp. IIde Deel. Te Rotterdam, bij de Wed. van der Meer en Verbruggen. In gr. 8vo. VIII en 358 bl. f 2-90.Bij de aankondiging en beoordeeling van het eerste Deel, in dit Tijdschrift voor Febr. 1831, heeft Rec. zijne gedachten over den aanleg en geest dezes werks van den Heer van der kemp gezegd. Veel van het aldaar aangemerkte is toepasselijk op het tweede Deel. Elke gelegenheid wordt namelijk aangegrepen, om hatelijke uitvallen tegen de achtingwaardige Schrijvers van de Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk te doen, en deze mannen te beschuldigen op eene wijze, die hart en verstand des Tegenschrijvers weinig eere aandoet. Het eerste Deel heeft drie Hoofdstukken; dit tweede begint dus met het vierde Hoofdstuk, waarin breedvoerig wordt gehandeld over het gedrag der Hervormde Geestelijkheid onder leicester. Dit onderzoek is gedeeltelijk van staatkundigen aard. Volgens ypey en dermout had men alhier, in benarden toestand, te veel van Engelands hulp verwacht, en in deze verwachting te veel toegegeven; Mr. van der kemp bepleit de zaak van elizabeth en leicester. Men zag dezen man opentlijk ten Avondmaal gaan en niet dan brandenden ijver tot vordering der Gereformeerde religie aassemen, - en de Christelijke liefde, die geen kwaad denkt, zegt de Advocaat, verbiedt huichelarij te onderstellen; zoo zij niet duidelijk blijkt uit daden, mag men haar niemand ten laste leggen. Maar nu, de daden des gunstelings van elizabeth? Van der kemp weet bijkans alles te plooijen en te | |
[pagina 366]
| |
vergoelijken. Hij beschuldigt ypey en dermout niet alleen van onnaauwkeurigheid, maar ook, de Christelijke liefde, die geen kwaad denkt, hier ter zijde stellende, van opzettelijke verdraaijing en leugen. Hij beroept zich op de gezagvolle(?) leer van kluit, die zegt, dat er van de zijde van leicester en van zijnen aanhang nog al wat ten voordeele gezegd kan worden, maar tevens, dat de Staten zelve, dieper indenkende den stap door hen gedaan met aan leicester zulke groote macht over zich te geven, die macht zachtelijk zochten in te palmen. De Schrijvers van de Gesch. der Ned. Herv. Kerk drukken zich aldus uit: Onbepaald was het vertrouwen, dat het Nederlandsche volk op den Graaf van leicester stelde, en onuitsprekelijk de genegenheid, welke hem de Hervormde Kerk toedroeg, alles goeds voor hare belangen verwachtende. Veel te hoog verhief zich de geestdrift der Nederlanders met den roem, dien zij den nieuwen Landvoogd toezwaaiden, en hij zelf door kunstiglijk uitgezochte vleijerijen wist te voeden. Het volk was blind, en zag dit alles niet door. Maar de Staten! deze waren wijzer..... Dan hunne magt hadden zij, als 't ware, verpand aan Engeland; en zij waren die, zoo niet geheel, ten minste ten deele kwijt. Van der kemp wil de tegenkanting tegen leicester voornamelijk aan de heerschzucht van oldenbarneveld toegeschreven hebben; ofschoon hij bl. 28 toch moet bekennen, niet te willen goedkeuren al hetgeen er door leicester of onder zijn bewind verricht is, betuigende gaarne toe te stemmen, dat daartegen gegronde redenen van klachten konden worden voortgebracht. Mogt men dan geene misbruiken te keer gaan? Mogt niemand klagen over een slecht bestuur der geldmiddelen? De Schrijver zegt zelf, dat leicester de geldmiddelen des lands in handen had gesteld voornamelijk van eenen reingoud, zijnen gunsteling, op wien zeer veel te zeggen viel. Ja, hij betuigt, dat deze en de zijnen het oor en geloof | |
[pagina 367]
| |
van leicester hadden, en dat, toen reingoud, na leicester's afstand van het oppergebied, naar den vijand vertrok en te Brussel overleed in de gemeenschap der Hervormde Kerk, welke hij hier te lande vaarwel gezegd had, het ondubbelzinnig bleek, wie hij te voren geweest was - namelijk een huichelaar. En evenwel beschuldigt de man de voorstanders van de belangen des Vaderlands, dewijl hij naar den aard der liefde (?!) meent te mogen denken, dat leicester zich nimmer van zulk een persoon bediend of althans naar den raad der Staten gehoord zou hebben, indien hij niet in hen zijne tegenstrevers en kwaadwillende raadslieden had moeten bespeuren. Ook keurt hij het af, dat oldenbarneveld in zijne Remonstrantie bl. 10 zegt: ‘Reingoud, die zoo religieus was, dat hij noch knecht noch maagd in zijn huis wilde hebben, of zij moesten ten Avondmaal des Heeren gaan, gaat aan de Spaansche zijde en sterft aldaar Papist.’ Deze wijze van uitdrukking, schrijft van der kemp bl. 29 in eene noot, toont genoeg, dat oldenbarneveld onverschillig was omtrent de godsdienstigheid zijner dienstboden. Welk eene gevolgtrekking! Waarlijk, die anderen beschuldigt van partijdigheid, mogt zelf de onpartijdigheid wel wat beter in acht nemen. Volgens ypey en dermout veroorloofden vele Predikanten zich tegenkanting tegen de Regering, of toonden althans te weinig eerbieds voor de burgerlijke Overheid; van der kemp wis, dat zij met bescheidenheid hunne grieven te kennen gaven en slechts betamelijken moed deden blijken. De verwarde omstandigheden dier tijden in aanmerking nemende, zal men zich geenszins verwonderen, dat sommigen, met eene goede meening zelfs, in hunnen ijver te verre gingen en door overdrijving de goede zaak benadeelden. Hieruit volgt echter niet, dat ypey en dermout, als Gereformeerde Leeraren en voorname Hoofden van de Nederl. Herv. Kerk, gelijk de Tegenschrijver beweert, verplicht waren, de eer hunner vooroverleden | |
[pagina 368]
| |
voorgangers op te houden, namelijk op zoodanige wijze, als Mr. van der kemp het zoekt te doen. Het vijfde Hoofdstuk heeft tot opschrift: Over de eerste beroerders der Nederlandsche Hervormde Kerk. Als zoodanigen worden beschouwd hubert duifhuis, caspar coolhaas, herman herberts, cornelis wiggerts, clement martensz, cornelis meindertsz spruit, taco sibrandsz en d.v. coornhert. De Schrijver gaat van de stelling uit, dat de genen, die zich den naam van hervormden gaven en daarvoor gehouden wilden worden, geene vrijheid meer hadden, om, na het vestigen der Hervorming, onder dien naam zulke leer te prediken en zulke kerkorde te gebruiken en te volgen, als zij, ieder voor zich, overeenkomstig Gods Woord rekenden. De Formulieren van Eenigheid zouden dus staande vormen zijn, waarvan nooit iemand mag afwijken, al blijkt bij kalmer onderzoek ten duidelijkste, dat de opstellers, die in dagen van verwarring leefden, geenszins boven menschelijke feilbaarheid verheven waren. Doch zoo doende huldigt men, gelijk weleens werd aangemerkt, een' papieren Paus, en wijkt inderdaad af van het beginsel der Hervorming. Op welken grond van der kemp echter eenen hubert duifhuis, benevens coolhaas en anderen, onder de eerste beroerders der Nederl. Herv. Kerk kan tellen, begrijpt Rec. niet. Duifhuis immers, te Rotterdam één' dag vroeger dan erasmus geboren, poogde op eigene wijze, meer in den geest van den geleerden Rotterdammer, te hervormen, onderteekende nooit de Formulieren, en zeide, geen' anderen Katechismus, dan de Heilige Schrift, te hebbenGa naar voetnoot(*). Ypey en dermout zeggen, dat hij de onroomsche leer predikte naar de wijze der Hervormden; de zaak had misschien iets duidelijker uitgedrukt kunnen worden. Duifhuis kwam in zoo verre met de Hervormden | |
[pagina 369]
| |
of Gereformeerden, gelijk men meestal plagt te zeggen, overeen, dat hij van de Roomsche Kerkleer afweek, en predikte, wat hij voor waarheid hield; doch hij heeft zich nooit voor een Hervormd Predikant uitgegeven, in zoodanigen zin, als van der kemp het schijnt te willen doen voorkomen. Dat voorts ypey en dermout van deszelfs geheim huwelijk zwijgen, is geene fout in hun werk - zij wilden niet eene geschiedenis of karakterschets van duifhuis leveren, maar slechts zijne gevoelens en zijn gedrag in kerkelijke betrekkingen vermelden. De Tegenschrijver had dus geene reden, om ook dat stilzwijgen zoo zeer ten kwade te duiden. Trouwens hij grijpt alles aan, om slechts te kunnen tegenspreken, en, ware het mogelijk, mannen, als ypey en dermout, eene blaam aan te wrijven. Het lust Rec. niet, de menigte van plaatsen, door hem onder het lezen aangestipt, hier ten bewijze bij te brengen. - Coolhaas en anderen, door van der kemp eerste beroerders der Nederl. Herv. Kerk genoemd, konden zich bezwaarlijk geheel vereenigen met de begrippen der strengere volgelingen van kalvijn, daar zij een' milderen geest in het Evangelie meenden te vinden. Dit nu is in Predikanten van het Herv. Kerkgenootschap onverschoonlijk, volgens van der kemp, die ypey en dermout heviglijk gispt, omdat zij coolhaas en anderen, die hunnen tijd vooruit waren, in gunstiger licht voorstellen. Het kan zijn, dat deze of gene, in die dagen van twist, weleens te verre ging of onvoorzigtig handelde, of zichzelven niet altijd gelijk bleef; men moet echter ook in aanmerking nemen, dat zekere opgewondenheid der gemoederen ligt ketterij deed vermoeden, terwijl de bovendrijvende partij van geene verdraagzaamheid wilde weten. Van der kemp betuigt NB. de schriften van coornhert niet gelezen te hebben, om daaruit te weten, hoedanig zijne godsdienstige gevoelens geweest zijn; hij schroomt evenwel niet, den man onder de eerste beroerders der Nederl. Herv. Kerk te rangschik- | |
[pagina 370]
| |
ken, en noemt het schijnbaar vreemd, dat coornhert tegenstanders ontmoet in ypey en dermout, die zoo duidelijk toonen met hem (coornhert) in den voorstand van het zoogenaamde Zwinglianisme of Half-Pelagianisme eens te zijn; maar zij hadden, meende hij, daarvoor hunne redenen, om namelijk zekere gegronde bedenking tegen hunne valsche bewering, dat de Staten altijd den tegenstanders van de leer der voorverordening, met den aankleve van dien, de hand boven het hoofd zouden gehouden hebben, te voorkomen, en hun kon ook niet bevallen die openlijke en onbedekte tegenstand van coornhert, dien zij liever op eene meer sluwe, minder zichtbare wijze bewerkstelligd gezien hadden? De Heer en Meester levert geen bewijs voor deze zijne liefdelooze beschuldiging.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|