vang en het einde der zestiende Eeuw. Door Jan Floris van Tetterode. Te Amsterdam, bij G.J.A. Beijerinck. 1833. In gr. 8vo. VIII en 312 bl. f 3-40.
Zoo wel de vinding, als de stijl, en inzonderheid de heilzame strekking, hebben ons, in deze Verhalen van den zich noemenden van tetterode, in het algemeen zeer bevallen. Uit een aesthetisch oogpunt het hier voorhanden zijnde beschouwende, zouden wij aan het tweede Verhaal (Johanna, of het Heksenproces, een tafereel uit het jaar 1521) de voorkeur geven boven het eerste: Graaf Renneberg, of Groningen verraden.
In dat eerste Verhaal schijnt ons hier en daar tegen de waarschijnlijkheid gezondigd te zijn bij de schildering der karakters en de mededeeling der bepeinzingen en gesprekken van de voornaamste personen. Schoon er, vooral in Groningen, te dien tijde meer verdraagzaamheid heerschte, dan men wel doorgaans denkt, getuige dit b.v. de Geschiedenis der Broederenkerk te Groningen, door Prof. hofstede de groot, vergeleken met westendorp's Bijzonderheden uit de Geschiedenis der Hervorming in de Provincie Groningen; zoo wordt die verdraagzaamheid hier toch breeder uitgemeten, dan zij, naar de toen nog algemeene begrippen, zich uitstrekken konde, ja zelfs dan zij nog tot heden zich heeft kunnen ontwikkelen. Wij vinden hier b.v. eenen Jood, die het zijner dochter niet ten kwade zou duiden, al omhelsde zij het Christendom; maar zoo iets zou in de karakterschildering van eenen Jood, zelfs uit den tegenwoordigen tijd, weinig voegen. De bedenkingen der Jodin Mirjam, uit het Oude Verbond ontleend, zonder beroep op overlevering en Talmud, zonder beroep zelfs op de Joodsche stelling, dat de Messias, volgens Ezechiël 40 en vervolgens, eerst komen moet, als de derde tempel gebouwd wordt of is, en zonder aanmerking, dat Jezus, gelijk sommige Israëliten ten onregte beweren, vroeger geleefd hebbe, dan onze Evangeliën melden, kortom zonder eenigen zweem van echt Judaïsmus: deze bedenkingen zijn geenszins de tegenwerpingen eener welonderwezene Jodin (hetgeen al weder eene zeldzaamheid is). Geen wonder derhalve, dat die Jodin zoo gemakkelijk overtuigd wordt. Wat de verdraagzaamheid betreft, die vele Roomschgezinden jegens de Her-