het oog gevallen 237 voor 236; maar tot ons genoegen is deze, en andere fouten in cijfers en wiskundige teekenen, in de lijst der drukfeilen, achter het werkje, verbeterd. Gerustelijk kunnen wij dit boekje aan alle onderwijzers in de wiskundige wetenschappen, ten behoeve hunner leerlingen, ja ook, om de hier en daar gemaakte nieuwe of minder algemeen in zwang zijnde bepalingen, voor henzelven aanbevelen.
De verdienstelijke van wijk heeft, door zijne, met oordeelkunde uit onderscheidene Duitsche Schrijvers bijeenverzamelde, Handleiding tot Herinneringslessen over de Aardrijkskunde, nieuwe aanspraak op onze hoogschatting verworven. Inzonderheid zijn de voorafgaande statistieke Tabellen van belang.
De Geschiedenis der Provincie Overijssel, door den Heer oostkamp voor een schoolboek bestemd, verdient niet alleen als zoodanig, maar ook wegens de algemeene wetenschappelijke waarde, onzen lof. In het oudste gedeelte der geschiedenis is hij echter niet zoo naauwkeurig, als wij wel zouden wenschen. Bij bl. 12: ‘Wijders moeten wij opmerken de Lek-rivier, zijnde een westelijker tak des Rijns, zoo men meent, omtrent het jaar 71 onzer tijdrekening ontstaan, bij gelegenheid dat claudius civilis eenen, door drusus opgeworpenen, dijk had doorgestoken,’ herinnerden wij ons hetgeen over die moles Drusi nog kort geleden in den Konst- en Letterbode was aangemerkt, en hoe de beroemde van spaen reeds het verkeerde dier onderstelling nopens het ontstaan der rivier de Lek had aangetoond. Op bl. 17 spreekt de Schrijver zichzelven tegen. Daar beschrijft hij, naar waarheid, de woonplaats der Batavieren, op hun eiland en verder op den vasten wal van Gallië, d.i. ten zuiden van hun eiland. Maar nu beweert hij, dat nog andere volken op dat eiland woonden, en voert als zoodanig aan de Kaninefaten aan den noordelijken en misschien ook aan den middelsten Rijn-mond, langs het strand; de kleine Cauchen, de Marsaten, de Frisiabonen en de Sturiërs, welke hij allen ten noorden van het Batavische eiland plaatst. Maar dan woonden zij ook niet op den toenmaligen Bataafschen bodem: en, met uitzondering der Kaninefaten, die allen of meerendeels op
hetzelfde eiland met de Bataven woonden, waren zij ook inderdaad allen ten noorden van dat eiland gezeteld. Hoe kan dan de Heer oostkamp zeggen, dat zij op dén bodem der Batavieren zich toen ter tijd, en dus reeds vóór claudius civilis, hadden nedergezet? Ja zelfs, schoon de Kaninefaten waarlijk op het eiland der Batavieren gevestigd waren, kon oostkamp, zonder tegenspraak van zichzelven, dat niet eens beweren, daar hij, te regt of te onregt, hun eene noordelijker ligging, althans voor het meerendeel, toekent. - Deze aanmerkingen mogen bewijzen, dat wij het werkje met oplettendheid hebben gelezen. Het geniete veel vertier, en beantwoorde aan het doelwit des Schrijvers!