Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 294]
| |
Of deze Geheime Geschiedenis op dezen naam in allen deele aanspraak maken mag, meent Rec. eenigzins te mogen betwijfelen. Den naam van geheim kan zij toch niet geheel dragen, daar er verscheidene dingen in vermeld worden, die in het openbaar geschied zijn, b.v. de regering van peter III, de anecdoten uit het leven van constantijn. Over de geschiedkundige echtheid en waarheid van alles kan men niet genoeg oordeelen; want, behalve het zeer onbepaalde op den titel, vindt men geen het minste narigt, hoedanig de bronnen zijn, waaruit het werk geput is. Dat het nu eerst ontdekte geheimen zouden zijn, hierop schijnt ook nog al wat af te dingen: ten minste Rec. herinnert zich, verscheidene van dezelve reeds lang elders gelezen te hebben, b.v. meer dan ééne anecdote betreffende de gunstelingen van catharina, de plagerij van paul I, aan den Franschen tooneelist frogères uitgevoerd, bl. 306-314. Volledigheid, eindelijk, mag men aan deze geschiedenis niet toeschrijven; want b.v. (en dit is eene vrij groote leemte) van de regering van Keizer alexander wordt niets gemeld, dan zijne troonbeklimming; en van constantijn bijna niets anders, dan eenige losse, dikwijls vrij beuzelachtige anecdoten uit zijn leven, zoodat hieruit althans niet blijkt, waarom juist zijne beeldtenis voor den titel prijkt. Zoo zal men hier ook over het geheel niet vele staatkundige geheimen, ook in betrekking van Rusland tot andere Natiën, vinden; maar veel meer particuliere handelingen der Vorsten en hunner gunstelingen. Neemt men echter het hier bij elkander gebragte zoo zoo als het is, waarvan het ons niet lust den Lezer eene dorre schets te geven, dan zal men hier en daar eenige niet onbelangrijke bijzonderheden aantreffen. Men zal de hier voorkomende Vorsten, Vorstinnen en Grooten aan sommige, maar helaas! niet altijd aan de beste zijden, als menschen leeren kennen: en hieronder beslaat de als groot bewonderde catharina II, met hare talrijke elkander opvolgende gunstelingen, of eigenlijk de | |
[pagina 295]
| |
slaven van haren wellust, eene voorname, maar niet zeer vereerende plaats. Men zal het bejammeren, dat men hier zoo weinig edele, of zelfs maar gewoon goede menschen aantreft, die er dan toch ook wel zullen geweest zijn; waarom men te sterker naar meer over alexander zou verlangd hebben. Men zal zich op nieuw kunnen overtuigen, dat alle Vorstenglans en Hofluister ijdelheid is, zoo de ware menschengrootheid ontbreekt, die alleen door echte levenswijsheid en waarachtige deugd te verkrijgen is. Bij het zien, eindelijk, van zoo veel menschelijke dwaasheid in de genen, die het meest wijs moesten zijn, ja van het laag zinken der in den hoogsten stand verhevene menschen, zal de Nederlander zich verblijden en het hoog waarderen, eenen Koning en een Koninklijk Huis te hebben, bij welke zoo veel ware en huiselijke deugd gevonden wordt, dat men daarop, ook in dit opzigt, als op sieraden onder de Vorsten en Hoven, roemen mag. - Met zulk eenen geest van opmerking gelezen, zal dit werk welligt nog het meeste nut kunnen doen. |
|