Antiquitatum Graecarum brevis Descriptio caet. D.i. Korte Beschrijving der Grieksche Oudheden, uit de Geschriften van geleerde Mannen opgemaakt door J.M. Hoogvliet. Delst, bij B. Bruins, en Leiden, bij H.W. Hazenberg. 1833. In gr. 8vo. IV, 193 bl. f 1-70.
Dat de kennis der Grieksche oudheden noodzakelijk is tot regt verstand van de Grieksche en vele Latijnsche Schrijvers, stemmen wij den Heere hoogvliet volkomen toe: of dit boekje geschikt zal zijn, om de Nederlandsche jeugd op de Latijnsche scholen een goed denkbeeld van die oudheden te doen verkrijgen, daaraan twijfelen wij.
Het is opgesteld in vragen en antwoorden; de Schrijver noemt dat forma dialogi. Om nu niet te spreken van hetgeen wyttenbach ergens over dien vorm aanmerkt, is het ons altijd voorgekomen, dat het machinaal van buiten leeren daardoor te veel bevorderd wordt. En waartoe die vorm in gedrukte leerboeken, daar het mondelinge onderwijs zelve het vragen en antwoorden medebrengt? Daarbenevens kan men nimmer eene vervelende eentoonigheid en lastige herhalingen vermijden; en het gebeurt dikwijls, dat het antwoord niet juist op de vraag past. Zoo lezen wij bl. 144: Quomodo puerorum educatio distingui potest? In educationem puerorum et puellarum. Men zoude die vraag ook overtollig kunnen noemen. En wat zullen wij zeggen van bl. 136? alwaar op de vraag, wat men te verstaan hebbe door de zucht der Atheniënsers voor het schoone, dit antwoord gegeven wordt: Amorem illius pulchri atque boni, quod in aliis admirabantur, et ipsi consequi studebant.
Een ander gebrek in dit schoolboek is, dat, volgens oude gewoonte, noch tijden noch volken genoeg onderscheiden zijn, waardoor de leerling dikwijls in de war