Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
Vaderlandsche Gedichten van D.J. den Beer Poortugael, Ridder van de Militaire Willemsorde, Eerste Luitenant aan de Koninklijke Militaire Akademie, tijdelijk kommanderende de vrijwillige Jagers der Leidsche Hoogeschool. Te Leiden, bij C.C. van der Hoek. 1832. In kl. 8vo. VI en 95 bl. f 1-20.
| |
[pagina 269]
| |
Onder de vaderlandshe Gedichten van den Heer den beer poortugael bevinden zich vele niet onverdienstelijke stukjes. Onder anderen beviel ons bijzonder, bl. 16 en verv.: De Leidsche Jagers aan hunnen Opperbevelhebber, blijkbaar op de zangwijs: Wij leven vrij, wij leven blij; en verder het korte, maar zinrijke gedichtje: Rood en Zwart, bl. 41. Overigens bespeurt men in het algemeen (onze pligt is, de waarheid niet te verbloemen) weinig geestverheffing en vinding in dit bundeltje, vele zwakke plaatsen, ruwheden en fouten, somwijlen zelfs eenig bombast in stede van krachtige taal. Het eene en andere blijke uit de volgende aanwijzingen. Bl. 3: Terug, o Geest! der hel onttogen!
Terug voor taal, die Willem voert!
Krimp in en sidder voor u zelven!
Sper op uw muil, gedrogt! ontroert.
Dat ontroert staat hier in 't meervoud, om op voert te kunnen rijmen; bovendien erkennen wij dien klinkenden onzin niet voor poëzij. Verder aldaar: Verzink in 't niet, en zuiver de aarde
Der lucht, waarmeê gij u omgeeft.
Zich met lucht omgeven, luidt reeds zonderling; maar zuiver de aarde der lucht, wat beteekent dit? Ja! het behoorde te zijn van de lucht; doch dit konde niet in de maat, en de Schrijver denkt zeker, dat der zoo goed is als van de; maar dit gaat niet door. Wel mag de tweede naamval des of der vervangen worden door van den of van de; doch waar de tweede naamval niet te pas komt, daar kan van den en van de nooit verwisseld worden met des en der; even min als dat men zou mogen zeggen: ik kom Amsterdams voor van Amsterdam; schoon men zeer goed zegt: Amsterdams rijkdom voor de rijkdom van Amsterdam. - Nog lager: Verbleek' ook zij, die u aanbaden. Verbleek' voor verbleeke is goed; maar voor verbleeken, gelijk hier, blijkens het volgende aanbaden, deugt het niet. Bl. 4. staaplen hoons. Nooit gehoord! Bl. 5. Want Nederland dat bloeit er door. Dat, pleonas- | |
[pagina 270]
| |
tisch. - Geen Willem zal een handbreed wijken Des Wegs enz. Verkeerd voor van den weg; zie hiervoren. Bl. 6. Die geen muitzucht kan verwrikken,
En geen vleitaal kan verstrikken,
En [die] voor de overmagt niet beeft.
Daar het eerste die de vierde naamval is, kan het in den laatsten regel, waar het in den eersten naamval zou moeten staan, niet worden weggelaten. Meermalen stuitten wij in dit bundeltje, en ook bij anderen, op deze zinstorende fout. Bl. 18. Zij ook zijn magt door ons verplet! Liever: Zij ook door ons zijn magt verplet! Bl. 24. Belgisch muiters, voor Belgische muiters, ongeoorloofd. Bl.34. Ja, heden wordt gedacht aan Douza's, van de Werven,
Die, aan Oranje trouw, voor Neêrland wilden sterven,
En 't muitende verraad het ligchaam gaf ten prijs.
Naar de geschiedenis, ziet de laatste regel alleen op van de werf, en in zoo verre is het enkelvoudige gaf niet af te keuren; maar dan is de meening duister uitgedrukt, en volgens de hier gebezigde woordschikking is het eene erge taalfout. Bl. 37. gaf, vs. 9, voor gaaft, tegen den aard der taal. Men zegge al eens: gij wandelde voor wandeldet, en dus ook in de overige gelijkvloeijende werkwoorden; maar op ongelijkvloeijende, gelijk geven, en op onregelmatige werkwoorden, is dit niet van toepassing. Bl. 45. Van oproer zwanger en maatschappelijk venijn. Het laatste is geen Nederlandsch: het zou beteekenen venijn in maatschappij of compagnie; doch de Schrijver meent venijn, dat op de maatschappij moet worden uitgespuwd. Zijn dus die trouwelooze (Belgische) broeders (hetgeen al raar is) zwanger van oproer en maatschappelijk venijn; dat laatste is weder van eene beteekenis zwanger, die in de woorden niet ligt opgesloten. Bl. 54. Verdediger zijns (van des Staats) regten, voor zijner regten: almede eene dichterlijke vrijheid, welke niet door den beugel kan. Bl. 79. Gevlecht voor gevlochten is af te keuren. Ook het | |
[pagina 271]
| |
hier en daar gebezigde rijm van ei of ey op ij, b.v. van speyk op bilderdijk, verdient geene aanbeveling. Tot proeve van het goede, hier en daar in deze dichtverzameling aan te treffen, kiezen wij:
Rood en zwart.
Draagt, Landgenooten! rood en zwart:
Die kleuren dekten eens het hart
Des eedlen Wees (van d' eedlen Wees) in Amstels wallen.
Ach! weinig dacht die held toen nog:
Als 't geel (de kleur van snood bedrog)
Zich daaraan paartGa naar voetnoot(*), zal ik eens vallen.
Ja, deugdvereerend Landgenoot!
Draag vrij de kleuren zwart en rood.
Draagt 't, jongelingen, meisjes, vrouwen!
Het rood als 't dierbaarst heldenbloed,
Dat ooit vermengd werd met den vloed,
Het zwart om over 't rood te rouwen.
Hiermede stappen wij van dit dichtbundeltje af, om over te gaan tot eene dichterlijke wet in proza. Immers, het gansche denkbeeld der vrijmaking van alle slaven heeft iets dichterlijks. Maar het zij gezegd tot lof der hier vertaalde Bill (of Wetsontwerp), dat het opstel gezond verstand en gematigdheid met verhevene en menschlievende strekking vereenigt. Het goede moet men hulde doen, waar men het vindt; en hoe zeer ons, als Nederlanders, het eerlooze Ministerie van grey en palmerston tegen de borst stuit, mogen wij aan het heilzame en weldadige der door hen, uit welken hoofde dan ook, voorgestelde en reeds aangenomene maatregelen in dit opzigt onzen bijval niet weigeren. De vertaling schijnt ons getrouw, maar niet zuiver genoeg. Angstvallig behoedt men zich wel niet, in den gewonen stijl der wetten, voor bastaardwoorden te wachten; zelfs zijn die, welker beteekenis doorgaans in een' geregtelijken zin bepaald is, dikwerf te verkiezen boven zuiver Nederlandsche, die voor meer dan ééne uitlegging vatbaar zijn: maar men kan in elk opzigt te ver gaan, en de Vertaler geeft zich in dat gebruik van bastaardwoorden te veel toe. Geamendeerd b.v. kon wel met verbeterd zijn overgebragt. |
|