Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijKritiek van het Tijdschrift de Vaderlandsche Letteroefeningen, door Alet(h)ophilus. No. I. Te Zwolle, bij J. Zeehuisen, Jr. 1834. In gr. 8vo. 32 Bl. f : - 50.De bekende spreuk van den wijzen salomo: Er is niets nieuws onder de zon, hoe dikwijls ook door de ondervinding van jaren en eeuwen bevestigd, schijnt, desonaangezien, nu en dan, niet zoo geheel zonder uitzondering toegepast te kunnen worden. De uitgave van het hier boven aangekondigde Tijdschrift levert hiervan eene vernieuwde proeve; immers het mag, onzes achtens, iets nieuws onder de zon heeten, dat eene Recensie aanleiding tot de uitgave van een nieuw Tijdschrift heeft gegeven! En wat behelst nu het eerste nommer van den Alethophilus? Niets meer, maar ook niets minder, dan eene oorlogsverklaring, gepaard met een' dadelijken vijandigen aanval op de Vaderlandsche Letteroefeningen, welke in volgende nommers zal worden voortgezet! Alethophilus, of de wel eerwaarde en zeer geleerde Heer van senden, welke zich achter dezen naam verbergt, schijnt het alzoo nuttig en noodig te keuren, den liefhebbers van twistgeschriften, van tijd tot tijd, op de producten zijner kwade luim te vergasten; en wie beklaagt niet den man, die in zulk een ellendig en onchristelijk werk behagen kan scheppen? De recensie, op bl. 60 volg. in No. 2 onzer Letteroefeningen voor dit jaar te vinden, mitsgaders het stukje van Do. b. van willes, in No. 3 geplaatst, worden hier, in den omtrek van 32 bladzijden, zoo men waant, ten toon gesteld, en een veertigtal noten wordt grootdeels gebezigd, om het gestelde in nommers van vele vorige jaren (van het jaar 1795 tot dato dezes!) aan | |
[pagina 243]
| |
de kritiek van Alethophilus te onderwerpen. Waarlijk, een arbeid, die, daar hij zich ook zelfs tot het Mengelwerk uitstrekt, van een' verbazenden omvang kan worden, vooral wanneer men raadpleegt met de wijze, waarop dezelve is aangevangen! De Schrijver zal zich veeleer over gebrek aan Lezers, dan over schaarschheid van stoffe te beklagen hebben! De Letteroefenaars zouden het voorhanden zijnde grootelijks kunnen vermeerderen, indien zij zich opgewekt gevoelden, tegen Alethophilus te velde te trekken; dan dit strijdt geheel met hunne vredelievende bedoelingen, evenzeer als met den geest en de strekking van hun Tijdschrift. De bedoelingen, de geest en strekking van het onderhavige Twistschrift laten zij voor rekening van den zich geraakt voelenden Redacteur, Alethophilus - van senden - of hoe hij verder heet, of verkiest zich te doen heeten. Recensent was, in No. 2 onzer Letteroefeningen, slechts de tolk der schier algemeene verontwaardiging, die het geschrijf van van senden aan en over nijhoff had opgewekt. Voorshands vermoedde hij reeds, dat het stilzwijgen voor van senden eene zware taak zou zijn, en hij werd in dat vermoeden, door berigten uit Zwolle, versterkt. Volgens dezelve, betoonde van senden zich over de bedoelde recensie zeer verstoord, en liet het voornemen blijken, zich in het harnas te steken tot een' hevigen strijd. Zijne vrienden ontraadden hem den voorgenomen aanval, en van senden scheen naar dien raad te luisteren. Scheen, wij herhalen dit; want het voor ons liggend nommer doet elk, die oogen heeft, ten duidelijkste inzien, dat Alethophilus slechts het voermiddel (vehiculum) is, waarvan van senden zich bedient, om zichzelven en zijne gedragingen te verdedigen en te prijzen. Het opwerpen der vraag: ‘waarom verdedigt Ds. g.h. van senden zich niet tegen den aanval, door de Vaderlandsche Letteroefeningen op hem ondernomen?’ beschouwen wij als niets meer dan eene krijgslist, die het Publiek moet | |
[pagina 244]
| |
doen denken, dat van senden zelf van alle verdediging afziet - wij laten ons door dezelve geenszins uit onze stellingen verdrijven; wij kennen den man, met wien wij te doen hebben, en - bewaren het stilzwijgen. ‘En waarom verdedigen de Letteroefenaars zich niet tegen den aanval, door Alethophilus op hen ondernomen?’ Het antwoord is reeds door den Heer j.w. ijntema, in dato 11 Junij 1828, hier zeer verpligtend medegedeeldGa naar voetnoot(*), aan den Weleerw. Heer van senden gegeven, en wij behoeven er geene 32 bladzijden toe te bezigen; het is: omdat wij ongaarne ons Tijdschrift in een Twistschrift zouden verkeerd zien. - Dit antwoord zal gewis alle onpartijdigen bevredigen, en diene Alethophilus tot informatie en narigt. Was onze Recensie, in No. 2, den Heere van senden onaangenaam, dan bedenke hij, hoe veel aanleiding hij daartoe, door zijn geschrijf aan en over nijhoff, had gegeven! Overigens spaarden wij zijn' persoon, waar dezelve te sparen was, en betuigden zelfs geen geloof te slaan aan de loopende geruchten, wegens oneenigheden in den Zwolschen Kerkeraad en Gemeente, waarbij de Heer van senden als de voorname oorzaak is genoemd geworden. Alethophilus zelf noemt onze bedachtzaamheid loffelijk, en zegt verder, dat, had Recensent die bedachtzaamheid niet bezeten, hij gewis gedwaald had. En nu volgt deze zinsnede: ‘Uit de Handelingen des breeden Kerkeraads, loopende over die beroepingswerkzaamheden, zou hij beter kunnen ingelicht worden; terwijl, naar men verneemtGa naar voetnoot(†), bij een besluit van dien Kerkeraad, ter dispositie van den | |
[pagina 245]
| |
Heer van senden is gesteld, een stuk, behelzende de verklaring, dat bovengemeld gerucht, in de Vaderlandsche Letteroefeningen vermeld, bezijden de waarheid is.’ - Dit ter dispositie van den Heer van senden gestelde stuk hebben wij alzoo welligt nog te wachten; terwijl dan daaruit zal komen te blijken, dat Recensent bedachtzaam en loffelijk gehandeld heeft, door geen geloof te slaan aan de bedoelde geruchten! Wat hiervan zij; de zaak zelve kan ons weinig belang inboezemen, en het bedoelde stuk zal, ten processe, luttel kunnen uitwijzen. Is Alethophilus, nu of dan eens, Scriba eener vergadering geweest, waarin het aan piquante douceurs niet ontbrak, dan zal hij toch wel zoo bedachtzaam geweest zijn, die kwade namen buiten de notulen te houden, en de vergadering zal dit zijn gedrag wel altijd als doelmatig beschouwd, en de notulen, onder dankzegging, hebben goedgekeurd; en belieft het den Heere van senden alzoo, dit extract uit de notulen des breeden Kerkeraads publiek te maken, dan zal het ons en allen kennelijk worden, welke nadere gronden in dat stuk zullen te vinden zijn ter bevestiging van ons oordeel, volgens hetwelk wij in No. 2 verklaarden, geen geloof te slaan aan de kwade maren, uit Zwolle zelf ons, en met ons velen, ter oore gekomen. Dan, wij leggen de pen zoo aanstonds neder, want het lust ons niet, met Alethophilus te twisten, en wij schreven het bovenstaande niet bij forme van wederlegging, maar alleen bij wijze van mededeeling. De mate van verontwaardiging, welke wij, bij de lectuur van het Iets aan en over nijhoff, gevoelden, heeft, bij de inzage van No. 1 van den Alethophilus, plaats gemaakt voor het innigst medelijden met eenen man, die, alhoewel met meer dan gewone gaven des geestes toegerust, nog luttel schijnt gevorderd te zijn in de even zoo moeijelijke als noodzakelijke kunst, om over zijne driften en hartstogten gebied te voeren. Wij hebben zijn werk ongunstig moeten beoordeelen, maar dragen daar- | |
[pagina 246]
| |
om den man zelven geen vijandig hart toe, alschoon hij ons door Alethophilus, met de woorden van wijlen Prof. greve, de Viswijven in 't Gemeenebest der Letteren heeft doen noemen. Wij schelden Alethophilus al de kwade namen, verkeerde beoordeelingen en hatelijke uitvallen ten onzen aanzien gaarne kwijt, en wenschen hem, of van senden, vrede en rust! Wij begeeren met hem geen krijg te voeren; niet omdat wij den strijd vreezen, maar omdat wij den strijd niet willen; en wij willen denzelven niet, omdat het krijgvoeren, met de door partij gebezigde wapenen, tot niets leiden kan, dat goed en nuttig mag genoemd worden. Een vriend des Recensents schreef hem, dezer dagen, gewag makende van het onderhavige Twistschrift: ‘Mij viel, na de lezing, het woord in: Het zijn de slechtste vruchten niet, waaraan de wespen knagen.’ En hiermede schrijven wij ons punctum. |
|