Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEens Christens Reize naar de Eeuwigheid, oorspronkelijk geschreven in het Engelsch door J. Bunjan. Naar het Hoogduitsch van Dr. F.H. Ranke. Verrijkt met eene Inleiding, zijnde eene Levensschets van den Schrijver, door Prof. G.H. Schubert. Te Groningen, bij P.S. Barghoorn. 1833. In gr. 8vo. XV en 100 bl. f : - 90.J. bunjan, in 1688 gestorven, had den geestigen inval, de Asketiek te behandelen in een' Roman. Voor | |
[pagina 239]
| |
dien Roman koos hij tot vorm een' droom. Dit geschiedde door hem met veel overleg. Zoo kon hij allerlei slag van Christenen ten tooneele voeren, de eenheid bewaren, en voor velerlei lezers nuttig zijn. Wanneer men den tijd, in welken bunjan schreef, voor oogen houdt, zal men over dezen Roman zóó ongunstig niet oordeelen, als dikwerf geschiedt. De Engelschen volgden eene dorre, magere, bedorvene, ellendige Asketiek. Bij hen heerschte, meer dan elders, een geest van krankzinnige dweeperij. Geen wonder, dat men algemeene stichting vond in het lezen van Eens Christens Reyze na de Eeuwigheyt, vertoonende, onder verscheyde aardige sinnebeelden, de gansche staat van een boetveerdige en Godtzoekende ziele. De tweeëntwintigste druk in ons vaderland ligt voor ons. De Vertaler van bovenstaand werkje schijnt niet te weten, dat dit werkje zoo dikwerf werd gedrukt. Anders zou hij van den hoek der vergetelheid niet zóó hebben gesproken. Deze Roman heeft veel kwaad gedaan, en doet dit nog, zoo lang men zich niet houdt aan de les van bunjan zelven. Wanneer men Romans met werkelijke gebeurtenissen verwart, loopt alles gevaar. Is dit zoo met het dagelijksche leven, hoeveel meer dan met het leven voor de eeuwigheid! Evenwel bunjan heeft daaraan minder schuld, dan de Lezers, die zich vermaken met het verhaal der reize, en zich door de somtijds treffende zamenspraken niet laten stichten. Ook met dit boekje van bunjan is gebeurd, wat men vóór weinige jaren niet zou hebben gewacht. ‘Twee nieuwe uitgaven zijn er thans van in Duitschland in omloop; de ééne is eene woordelijke vertaling van het oorspronkelijke, stereotyp gedrukt te Hamburg in 1833; de andere eene vrije navolging van het origineel, door Dr. f.h. ranke, met eene inleiding, behelzende bunjan's leven, door Dr. g.h. schubert, Professor te Munchen, gedrukt te Erlangen 1832. Deze laatste geheel uitverkocht zijnde, is eene tweede | |
[pagina 240]
| |
onveranderde uitgaaf in dit jaar verschenen.’ Wederom is bewaarheid het zeggen van ovidius:
Omnia jam fiunt, fieri quae posse negabam.Ga naar voetnoot(*)
Van deze laatste uitgaaf is het onderhavige boekje eene vertaling, welke overal door Germanismen de onkunde des Vertalers zoo wel, als den Duitschen oorsprong openbaart. Men vergenoege zich met deze enkele staaltjes: In het vrije, bl. 2; opvallende gemakkelijkheid, bl. 5; het gelaat - had zich gemilderd, bl. 10; daar gij toch de hulp des Heeren hadt zullen afwachten, bl. 31; verkwikte zich aan de gaven, bl. 32; ik had omtrent den halven weg teruggelegd, bl. 38; laat dit goed wezen, bl. 41; - j.s. schrant, voor swaan, en dergelijke fouten meer, gaan wij voorbij. De Uitgever heeft dubbel misgetast, met het boekje zoo wel, als met den Vertaler. De verstandigen koopen het niet. Dien gevalt kist's Beoefeningsleer beter. Daar leest men geene droomen, maar eenvoudige, ongekunstelde waarheid. De onverstandigen willen geen oud boekje met nieuwe letters, nieuwe spelling, en met commentariën uit de Evangelische Gezangen. Zoo lang er stille rondventers zijn van oude prullen, zoo lang zal bunjan's boekje, dat wij daarom geenszins met genoemde prullen gelijkstellen, met en door deszelfs platheid en met en door deszelfs oude letters en afbeeldingen, koopers vinden, waar deze verminkte uitgaaf naauwelijks zal worden ingezien. Wij noemen deze uitgaaf verminkt, niet omdat er vele duistere beelden en uitdrukkingen in weggelaten zijn (hiermede hebben wij vrede), maar omdat hoofd en staart zijn afgesneden, en daardoor dit nieuwe boekje schadelijker kan worden, dan immer het oude geweest is. Ranke's boekje behelst eenen droom in wakenden toestand, en zulke droomen zijn verward en verwarren allen, die naar dezelve luisteren. Bunjan droomde, en | |
[pagina 241]
| |
zegt dit bij herhaling, maar verhaalt zijnen droom, toen hij wakker was. Dit houden wij voor eene deugd van bunjan's verhaalwijze boven die van ranke. Dit slot van bunjan's geschrift vinde hier eene plaats: ‘En zo wiert ik wakker, en siet het was een Droom. | |
‘Ten besluyte.‘Dus heb ik u, waarde Lezer, myn Droom verhaalt. Zie gy nu, of gy ze aan my, aan u zelve, of eenige uwer bekende kont uytleggen; dog draag zorge, dat gy dezelve niet en misduyt: want dan zoude gy in plaats van goet quaat doen en u zelven misleyden. Zie ook toe, datje niet te veel op en hebt met de buytenste zyde van myn Droom, om daarmede te lagchen of als een spel te houden; laat dat voor kinderen en voor dwazen, maar hout gy u bezig in 't beschouwen van het wezen der zaken. Beter is bunjan's geschrijf met al zijne platheden en gebreken, dan ranke's afgeknipt pakje, waarin bunjan niet voegt. Maar beter dan ranke's werk is daarom nog niet goed, althans niet voor onzen landaard en deszelfs geestelijke behoeften. Voor minvermogenden, wien bunjan's geschrijf eertijds zoo zeer welgevallig was, blijft nog naar de behoeften van dezen tijd beter geschikt Levensgeschiedenis van eenen | |
[pagina 242]
| |
Christen, of eens Christens Reize naar de Eeuwigheid, door j.s. swaan, uitgegeven door de Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, ten jare 1807. |