ken, maar ook tevens met eene zeldzame gematigdheid en rondborstigheid, zoo voordeelig uitkomende tegen de bitterheid en boosheid, waarmede de bewuste beschuldiging doorgaans dezer dagen wordt uitgebragt en verbreid. Recensent las dit stuk met deelneming, met genoegen, zelfs met stichting, en wenscht het in veler handen, vooral van hen, die, alhoewel zij zich niet in de rij der beschuldigers scharen, echter bange zorge koesteren voor het verliezen der ware regtzinnigheid, en gevaar loopen, om door geschriften, als die van de cock, van der feen en anderen, tot een angstig wantrouwen omtrent hunne Leeraars gebragt te worden.
Een aantal plaatsen uit zwinglius, luther, guido de bres, brakel en broes zetten de gevoelens des Schrijvers en de zaak, die hij voorstaat, niet zelden in een helder licht, en wij willen deze aankondiging met de opmerkelijke woorden van den laatstgenoemden besluiten. Wij vereenigen ons met dezelve geheel: ‘Wij hebben nog, - zegt broes - Gode zij dank! in onze Nederlandsche Hervormde Kerk de leer van de genadige vergiffenis der zonden om onzes eenigen Zaligmakers wil, de leer der hooge goddelijke waardigheid van Christus, de leer van den H. Geest, die in den diepverdorven zondaar het geloof en de liefde met kracht werkt. Dit geloof is nog verre over het geheel bij onze Leeraars en bij onze Gemeenten. Wanneer God het in onze Nederlandsche Kerk bewaart, dat dierbaar geloof, hoe bewaart Hij het anders dan door het te bewaren in de verstanden en in de harten der meerderheid? Onze regtzinnigheid is dan ook op deze wijs het meeste en zekerste beschut tegen de grove afwijking van enkele Leeraars; want, indien eenig Leeraar voor zijne Gemeente, die van Christus en dezen gekruist hooren wil, Christus verzwijgt en een ander Evangelie predikt, hem berispt het algemeene gevoelen, en kan hij wel gevoeliger van zijnen dienst ontzet worden, dan wanneer hij alleen spreekt, zonder hoorders?’