slechts zijn eigenbelang behartigt; maar dat een predikant veeleer aan den herdershond gelijk is, die alle schapen der kudde met dezelfde trouw bewaakt, enz. In eene noot wordt herinnerd, dat het gronddenkbeeld van die Rede ontleend is van een' waardig' Fransch' Geestelijke. (Revue de Paris, Tom. V.) De Franschjes zullen die opmerking mogelijk zeer vernuftig hebben gevonden: wij voor ons staan in het denkbeeld, dat jezus, met even veel waardigheid als juistheid, zich nu eens het hoofd, dan weder den herder der schapen noemde, hetgeen volmaakt hetzelfde beteekent; maar zeer aanstootelijk zoude het ons zijn, als wij op den kansel hoorden, dat de Heer, even als een wachthond voor de kudde, alzoo voor de gemeente zorgt! Daar nu de reden, waarom die leeraar, bij den Heer robidé van der aa, de vergelijking van den Christenleeraar bij een' herder zoo goed niet vindt als die bij een' hond, op christus (het zij met eerbied gezegd!) althans niet minder toepasselijk zou zijn, daar ook Deze geenszins uit eigenbelang gehandeld heeft of nog handelt, staat het geval volkomen gelijk. Maar de Schrijver weet immers zoo goed als iemand, dat bij alle vergelijking de waardigheid en oegzaamheid van het beeld moet worden in acht genomen, en dat men ook geene vergelijking buiten het tertium comparationis mag uitbreiden: want zoo men alles in bijzonderheden uitpluist, dan geldt de regel: Omne simile claudicat. Het beeld van een' herder bezit waardigheid, omdat de herder meerderheid heeft boven de kudde. Gelijk het dus voegzaam is voor den Heiland, zoo is het vereerend voor den Leeraar. Het beeld van een' hond, daarentegen, is allezins stuitend voor het gevoel; het zou welligt, in een hekelschrift, geschiktelijk van
een' vervolgziek' Geestelijke kunnen worden gebezigd, die, bij de minste verdenking van onregtzinnigheid, den alarmkreet tegen dezen of genen aantreft. En wat nu de zwarigheid betreft, dat de herder uit eigenbelang zorge draagt; men behoort te begrijpen, dat de herder alleen in zijne bezorgdheid, niet in zijne beweegredenen, als zinnebeeld wordt gekozen; ja dat men eveneens zou kunnen zeggen, dat een hond nog veel minder overeenkomst met een' verzorger van geestelijke belangen heeft, vermits hij zonder eigenlijk redebeleid handelt, en slechts om den wil des meesters doet, waartoe hij was opgekweekt, enz. Doch wij willen dit alles niet verder uitbreiden, en herhalen liever, dat men altijd alleen moet letten op de waardigheid van het