De stomme getuige van het menschelijk hart, in romantische Tafereelen. Door P.P. Roorda van Eysinga, thans, als Secretaris der Residentie Bantam, met verlof in Nederland. Te Amsterdam, bij J. van der Hey en Zoon. 1833. In gr. 8vo. VIII en 318 bl. f 3-30.
Dit onderhoudend en door den Heer eysinga tot verpoozing van ernstiger bezigheden geschreven werk behelst de lotgevallen van een' dukaat, die in onderscheidene handen geraakte, en nu gerekend wordt alles, wat hij bijwoonde, aan den lezer te verhalen. Veel menschenkennis spreidt de Schrijver ten toon, en onvoldaan zal niet ligtelijk iemand zijn boek uit de hand leggen. Wij wenschen dan ook, nog iets meerder van dien dukaat bij gelegenheid te vernemen, als waartoe de Schrijver zich de vrijheid heeft voorbehouden. Hier en daar viel ons echter eene aanmerking in, b.v. bl. 1 en vervolg., waar een Neger spreekt, alsof hij en zijne Medenegers tot de oorspronkelijke bewoners van Amerika behoorden; en bl. 48 en 49: doch hij kon niet nalaten op nieuw het oproerig tooneel zoude geopend hebben; eene zinsnede, die geen' den minsten zamenhang heeft, en aan de pen van den anders in proza zoo wél schrijvenden vervaardiger denkelijk in haast ontsnapt is. Zoo de Schrijver zijn werk van nog een boekdeel volgen laat, verlangen wij, dat hij zich eenigen meerderen tijd tot bepeinzing van het ter neder gestelde vergunnen zal.