tenen.’ Trouwens, deze poogden (of liever Satan door hen) met de uitroepingen: Gij Zone Davids! enz. onzen Heer uit te lokken tot ontijdige openbaarmaking van zijne hooge waardigheid. Zelfs het legioen booze geesten had met de begeerte, om in de zwijnen te mogen varen, geen ander doel, te weten ‘om, door het heendrijven eener razende zwijnenkudde door die gansche landstreek, en te midden der eigendommen eener weinig heusche bevolking, jezus in dusdanig groot gevaar te brengen, dat niets, dan eene openbaring, ten eigenen behoeve, zijner Goddelijke almagt, Hem daaruit had kunnen redden.’ Ook van de Schriftgeleerden en Farizeën bediende zich Satan almede tot dit doel; zelfs van de Discipelen onzes Heeren; inzonderheid van petrus, maar allermeest van judas. In Gethsemane vooral zette de Booze zijne strikken uit. ‘Aan den ingang van zijn lijden, een kus des verraders - neen, van Satan zelven - te ontvangen op het hemelreine gelaat, - dien, in geen der orakelbladen aangekondigden gruwel aller gruwelen, gedwee en vrijwillig te gedoogen, en dan gelijktijdig de verzekering te bezitten, dat op een' wenk van Hem de gansche heirmagt des hemels zou toesnellen, om de magt der helle, die tegen Hem in aantogt was, te verdelgen!’... Maar ook deze pijl werd even vergeefs afgeschoten als die ‘tegen den Heiland beschikt in de verhooren, veroordeelingen en mishandelingen, welke Dezen nu wachtten.’ De gezegden omtrent en van herodes, luk. XXIII:8; de voorbijgangers op Golgotha, matth. XXVII:40, en een der kwaaddoeners, luk.
XXIII:39, strekten almede daarhenen. ‘Maar gelijk de eerste, alzoo wederstaat jezus ook de laatste van Satan's verzoekingen! Zijne vrijwillige gehoorzaamheid aan des Vaders wil bezwijkt niet!’
Ziet daar, Lezers! een kort overzigt van de voornaamste denkbeelden in dit geschrift. Wij herhalen het, er is wel het een en ander in, dat opmerking verdient; ook veel, dat den naam van nieuw met volle regt kan dragen. Den man, die zóó de ‘politiek’ van den Booze kan ontwikkelen en deszelfs verborgenste streken openlegt, verklaren wij voor een voortreffelijk Diplomaat, van wien, als hij woont, waar hij zijne ‘Tafereelen uit de Geschiedenis der Verzoekingen onzes Heeren door den Duivel’ (want ook dien naam draagt het boekje) heeft laten drukken,