hij zoo kortzigtig kwam! Dan, thans neemt hij de vrijheid u te vragen, welk bewijs er in Hand. 25:11 voor de stelling des Heeren K. te vinden zij? Paulus gedraagt zich, in den loop van dit geheele merkwaardige regtsgeding, als Romeinsch burger; de regten, die dat burgerschap hem schonk, waar het gevorderd werd, voorstaande en zich voorbehoudende, tot aan het beroep op den Keizer zelv' (zie het slot van vs. 11). En wat beteekenen nu de aangehaalde woorden, in eenen goeden en gezonden zin, anders, dan dat paulus, als geboren Romeinsch burger, zich aan de bestaande Romeinsche wetten onderwierp? Paulus was de man niet, die het gezag dier wetten alleen dáár erkende, waar hetzelve met zijn belang overeenkwam, en, waar dit het geval niet was, met nietige uitvlugten zich poogde te redden; neen: met dezelfde kloekmoedigheid, waarmede hij, Hand. 22:25, zich op zijn Romeinsch burgerregt beriep, zegt hij Hoofdst. 25:11: Indien ik dan misdreven heb, of iets heb gepleegd, waarmede ik den dood verdiende, ik weiger niet dien te ondergaan. Heeft derhalve de Letterzetter hier niet, anderwerf, blijkbare misslagen begaan, dan kan Recensent Hand. 25:11 niet admittéren, als een bewijs, dat de Apostel paulus, in zijn' eigen persoon, het beginsel der Doodstraf heeft goedgekeurd. Dan, aldus gaat het gewoonlijk, wanneer men, een geliefkoosd systema hebbende opgetrokken, de uitspraken des Bijbels met zijne verkeerde inzigten, zoo goed en kwaad mogelijk, poogt te doen overeenstemmen!
En nu nog, ten slotte, iets over die pseudo-lofspraak op de groot. - Ja, Mijnheer Anticriticus, er wordt hedendaags, helaas! met dien onsterfelijken naam al zonderling omgesprongen! Waar eene of andere plaats uit de werken des grooten mans, nu of dan, met het bijzonder gevoelen van sommige lieden overeenstemt, is de groot onvergelijkelijk, en gelden zijne uitspraken als die van een Orakel; - dan, waar dit het geval niet is, staat de hooggeprezen man ten doel aan smaadredenen, laster en scheldwoorden! En ziedaar de nagedachtenis des voortreffelijken mans tot een bloot marionettenspel vernederd, hetwelk hun, die het drijven, nimmer tot eere kan verstrekken.
En hiermede stapt Recensent van dit Antikritiekje af. Het smart hem, dat zijne Theologische aankondiging den Regtskundigen Schrijver niet heeft behaagd; dan zelden kunnen Recensenten het den Schrijveren naar den zin maken. Altijd is dit echter het geval niet, en de Heer K. zal gewis den steller der aankondiging van zijn geschrijf, in der tijd, in het Handelsblad geplaatst, een' zeer welwillenden Recensent noemen; dezelve zegt, trouwens, op alles ja en amen, en wat zou een Autheur meer kunnen verlangen!