goeden raad. Bovendien kon men nog vragen, waarvoor dan zoodanige belooning wordt gegeven? of in bekrompene omstandigheden en bij drukkende armoede een talrijk kroost ook belooning is? en voorts, of echtgenooten, in geval van kinderloosheid, gerekend moeten worden geene belooning te ontvangen? Wij hebben voor het overige dit stuk, over de waardigheid en pligten eener Christelijke Moeder, met het uiterste genoegen gelezen, en gelooven, dat de Schrijver het woord, waarop wij aanmerking maken, heeft gebezigd, zonder te denken aan mogelijke gevolgtrekking. Wij voegen hier nog bij, dat het woord oorbiecht, bl. 185, alwaar van eene openhartige bekentenis onzer meest verborgene afdwalingen en verkeerdheden, bij het bidden namelijk, wordt gesproken, ons minder gepast is voorgekomen. Men weet, van waar die uitdrukking haren oorsprong heeft. Wij zouden dus niet zeggen: Zulk eene oorbiecht is in Gods Woord waarlijk gegrond. Ook niet: Wij moeten Hem onze wegen vertellen; noch: Voor Hem moeten wij geene geheimen hebben.
Het werk is in een' duidelijken en over het geheel zeer goeden stijl geschreven. Wij hebben echter eenige onnaauwkeurigheid opgemerkt ten opzigte van de geslachten en van den vierden naamval. Taalfouten zijn, bl. 9. lag (leide of legde), bl. 34. gij zag, bl. 49. vermoeid (vermoeit), bl. 137. verhuist (verhuisd), bl. 140. leeme (leemen) hut, bl. 141. vermoeidt (vermoeit). Ook de punctuatie is niet altijd in orde.