| |
Leerwijze der Schrijfkunst, of verzameling van algemeene en bijzondere regelen, om in korten tijd duidelijk, fraai en vlug te leeren schrijven. Geschikt voor alle standen der Maatschappij. Voorzien van 22 in koper gebragte Platen, met derzelver Verklaringen. Te Nijmegen, bij J.F. Thieme. 1833. f 2-40.
Dat de beoefening der Schrijfkunst, bereids sedert lang, in ons Vaderland, niet met een zoo goed gevolg, als bevorens, is behartigd geworden, wordt algemeen erkend; en niet zelden is de wensch geuit, dat er middelen mogten worden gevonden, waardoor dezelve zich weder tot de vorige hoogte zou kunnen verheffen. Elke poging, om hiertoe te geraken, mag derhalve als hoogst gepast beschouwd worden bij elk, die eenigen prijs stelt op het schrijven eener duidelijke, fraaije en vlugge hand.
| |
| |
Met genoegen zagen daarom de beminnaars der schoone Schrijfkunst het besluit van de Algemeene Vergadering der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, ten jare 1825 genomen, tot het uitschrijven eener Prijsvraag van den volgenden inhoud: ‘Welke zijn, zoowel in het algemeen als in het bijzonder, de voorschriften, regelen en wetten, welke, bij de beoefening der schoone Schrijfkunst, in ons Vaderland behooren te worden in acht genomen? Van welk eenen aard zijn doorgaans de, minder of meer in het oog vallende, afwijkingen in dezen? En naar welke, zoo veel mogelijk algemeen erkende, bepalingen behooren de voortbrengselen der genoemde kunst beoordeeld te worden?’ Na eene eerste mislukte poging, in den jare 1827, mogt, twee jaren later, genoemde Maatschappij het genoegen smaken, dezelve met een gewenscht gevolg bekroond te zien; terwijl haar eermetaal aan den Heer petrus josephus boonekamp, te 's Gravenhage, in 1830, is uitgereikt geworden.
Na de uitgave der bekroonde Handleiding verscheen, ten jare 1831, een Programma (ter bevordering der Schrijfkunst) in 't licht, waarbij aan de vervaardigers van stellen Vertoonschriften, ten minste van twaalf stuks, door beoordeelaars goedgekeurd, een prijs van f 25- elk, en aan het best en volledigst bevonden stel een prijs van tien Dukaten werd toegekend, en, in het jaar 1832, zagen zich de Heeren huibert martin kesteloo, te Domburg, j.k. gelling, te Peize, in Drenthe, hendrik fredrik püls, te Amsterdam, en pieter van eekhout, mede aldaar, ieder, den eerstgenoemden eereprijs toegewezen.
Met genoegen, wij herhalen dit, zagen de beminnaars der schoone Schrijfkunst de pogingen eener zoo lofwaardige Maatschappij, die nimmer achterlijk bleef, wanneer zij, door het aanwenden van in hare magt staande middelen, ten nutte van het verbeterd Onderwijs kon medewerken, ten einde deze weldadige plant, door hare hand op den vaderlandschen bodem gekweekt, meer en meer in wasdom en bloei te doen toenemen. Welligt baart het eenige verwondering, dat de ongenoemde Schrijver der Leerwijze, alhoewel van het nut der Kweekschool voor Onderwijzers te Haarlem, en de bemoeijingen van den Heer Directeur en Hoofdonderwijzer in dezelve, als ook van de betoonde zorg der Regering en van zijne eigene proefnemingen en ondervinding gewagende, het stilzwijgen bewaart aangaande de bijzonderheden, die door
| |
| |
ons, met korte trekken, zijn aangestipt. Onzes achtens hadden dezelve niet alzoo mogen worden voorbijgegaan, en wij willen gaarne, bij dit verslag, het verzuim des Schrijvers herstellen.
In het Voorberigt zegt de Schrijver, dat, alhoewel zijne leerwijze het toppunt van volkomenheid niet bereikt heeft, hij ronduit durft zeggen, dat dezelve voor de onderwijzers onzer lagere en middelbare scholen onmisbaar is. - Wij zouden deze verzekering, ten aanzien van hen, die het werk van den Heer boonekamp bezitten, en tevens bekend zijn met het werkje, getiteld: Art d'apprendre à écrire, ou système d'écriture Américaine dévoilé, par chandelet ainé, 8me édit. Bruxelles, chez l. dumont, 1830, in twijfel trekken. Laatstgenoemde Schrijver betuigt, de leerwijze, om, ter bekoming eener vlugge, loopende hand, aanvankelijk, alle letters met lange verbindingslijnen aan elkander te schrijven, naar de manier van den Heer corstairs te hebben gevolgd, en de Schrijver der Leerwijze schijnt denzelfden weg te hebben ingeslagen. Ook de Heer boonekamp toonde met deze methode bekend te zijn, (zie de noot op bl. 59 en volg. zijner Handleiding) en geeft de redenen aldaar kortelijk op, waarom hij vermeende deze manier niet te moeten aanprijzen. Wij stellen ons in dezen geen partij; maar nemen alleen de vrijheid, den Schrijver der Leerwijze te doen opmerken, dat, voor de bezitters der door ons genoemde werken, zijn geschrijf niet zoo onmisbaar is, als hij verzekert. Overigens, en omtrent de Amerikaansche methode, als zoodanig, zal de ondervinding, meer dan redeneringen, moeten beslissen. Bepalen wij ons thans tot het voor ons liggend werk, en deelen wij eenige opmerkingen mede, die ons, bij de lektuur, zijn voorgekomen:
Bl. 15, 2de regel, lezen wij: ‘De breedte van elke enkele letter bepaalt zich naar de lengte van derzelver ligchaam, en moet gelijk zijn aan de helft dezer lengte, en die van elke dubbele letter (m en w) gelijk aan de lengte.’ Het eerste gedeelte van dezen regel, althans wanneer dezelve niet duidelijker omschreven wordt, lijdt, onzes inziens, al dadelijk schipbreuk, onder anderen op de f, i, j, l en t; terwijl wij betuigen niet in te zien, hoe, in verband hiermede, ook het tweedt behoorlijk kan worden toegepast.
| |
| |
Bl. 18, 23ste regel, alwaar van de tusschenruimte der regels onderling wordt gewaagd, is, te regt, aangemerkt: ‘dat de letters met opgaande staarten of kapitale letters van den volgenden regel die met neêrgaande staarten van den vorigen regel niet moeten kunnen ontmoeten.’ Intusschen is deze hoofdregel, aan het slot van No. 4 der 17de Les, door den Schrijver zelven overtreden.
Het aannemen eener meetkundige verdeeling in het behoorlijk plaatsen der letters zou, onzes inziens, niet zoo onvoorwaardelijk behooren bepaald te worden, als zulks door den Schrijver is geschied, en wij zouden hem in bedenking geven, nader te raadplegen met hetgeen daarover in de Handleiding des Heeren boonekamp, § 41, voorkomt. Immers is, door het onvoorwaardelijk in acht nemen van zijne bepalingen, het welstandige, in sommige zijner voorbeelden, verloren gegaan; zie Pl. I. in de woorden: zeer goed, in Ha en dat, waarin sommige letters te digt bij- en andere, in onderlinge verhouding, te ver van elkander af staan. De a en z, in den derden regel, toonen dit insgelijks, en de zamenkoppeling van de laatstgenoemde letter met de tweede z geeft een' kennelijken misstand. Wij begrijpen niet, waarom de Schrijver eene voor het oog zoo onaangename zamenkoppeling, bepaaldelijk, voorschrijft, (zie Verklaring der zesde Les, No. 8.) en zouden verre af zijn, het gebruik der krul-z (als van Duitschen oorsprong) aan te prijzen.
In No. 9 van dezelfde Les wordt gezegd: ‘dat de krul-d alleen bij het einde van een woord gebruikt wordt.’ Dan, waartoe dienen dan de verbindingslijnen, waarmede, in het daarnevens gevoegde voorschrift, die letter aan een aantal gelijksoortige letters verbonden is?
Even onverklaarbaar is ons de meening van den Schrijver, bl. 16, regel 4, in verband met den 5den regel. Volgens den eersten toch moet de lengte van den stompen poot van de letter d gelijk zijn aan die van het ligchaam der letter, en volgens den tweeden moet de staart of krul der letter d anderhalfmaal de lengte van het ligchaam der letter boven of beneden dezelve uitsteken. Welligt heeft de Schrijver hier eene krul-d bedoeld; dan, zóó als wij de voorstelling hier lezen, is hij met zichzelven in weêrspraak.
De nieuwe methode moge, ingevolge de verzekering van den Schrijver, wiens ondervinding wij geenszins betwijfelen
| |
| |
mogen, door eene dagelijksche oefening van twee uren, in den tijd van acht maanden, en bij een' persoon, die reeds eenigzins met de behandeling der pen bekend is, in den tijd van drie maanden, voldoende uitkomsten opleveren: dan wij vragen, waarom juist alles thans met grooter spoed, dan bevorens, behoort te worden aangeleerd? In zeer enkele gevallen moge dit noodzakelijk bevonden worden; wij, voor ons, houden ons meer aan het festina lente der Ouden en het langzaam gaat zeker der Voorvaderen.
De vormen der gewone letters f, k, q, r, t, w, x en z, mitsgaders de kapitale letters A, B, C, D, E, F, G, H, I, J, K, L, P, R, T, V, W, X en Z hebben allen, de eene meer, de andere minder, te veel overeenkomst met de Engelsch-Amerikaansche lettervormen, dan dat wij dezelve, als modellen voor Nederlandsch schrift, zouden mogen aanbevelen. Men heeft ons reeds, sedert jaren, zoo veel eigendommelijks en oorspronkelijks ontroofd, dat men ons waarlijk onze ronde, Hollandsche schrijfwijze wel mogt laten behouden. In het naburig België mogt men, vóór 1830, en thans nog, er zich naar schikken, vreemden te volgen; onze landaard laat zich niet zoo ligt overhalen, het vreemde, dadelijk en blindelings, over te nemen, en vooral niet, wanneer dat vreemde, in vergelijking met het inheemsche en oorspronkelijke, voor het oog, minbehagelijk, ja wanstaltig is.
De, ons geheel onbekende, Schrijver heeft ons, bij een, door hem gekozen, motto, uitgenoodigd: te lezen, te onderzoeken en daarna onpartijdig te oordeelen. Wij hebben aan dit verlangen voldaan, en laten thans onze oordeelvellingen, wederkeerig, aan ieders individueel onderzoek volgaarne over, gedachtig aan de gekozen zinspreuk der Handleiding van den Heer boonekamp: Man prüfe, und behalte das Gute. Maar vurig wenschen wij, dat, welke leermethode men ook verkieze te volgen, de degelijkheid en rondheid van het Nederlandsch karakter, ook in onze lettervormen, bewaard blijve; opdat, even als in zijne gevoelens en handelingen, de Nederlander, als zoodanig, ook in zijn handschrift, voor elken vreemdeling, kenbaar zij! Laat ons, in dezen, behouden, wat wij hebben; dan zullen wij niet behoeven lof te bedelen, waar dezelve niet te vinden is!
Het woord ka-ma-raad, in No. 7 der elfde Les, is ongetwijfeld eene schrijffout, met welker vermelding wij deze aankondiging besluiten.
|
|