te geven, is het goed. Zoo niet, behoeft gij daarover geene zorg te hebben.’
Horn hoorde niets meer van kutusow, die intusschen tot den rang van Veldheer steeg, en zich het geheele vertrouwen van zijnen Vorst verwierf. Na den slag bij Austerlits bragt hij de Russische armee over K. terug, waarbij hem van de Pruissische zijde de Heer von tr-d als Kommissaris werd medegegeven. Toen die Heer aan de Pruissische grenzen de korpsen ontving, en zich aan den Generaal kutusow als zijnen geleider door het Pruissische gebied voorstelde, was de eerste vraag van den Generaal: ‘Kent gij eenen Heer von horn, in dienst van uwen Monarch?’ - ‘Ja, ik ken hem, en ik vereer in hem een' mijner beste vrienden.’ - ‘Leeft hij? Waar is hij? Schielijk, zeg het mij!’ - ‘Hij bevindt zich als Kapitein en Adjudant generaal in K.’ - ‘Vergeet niet, mij hieraan te herinneren, zoodra wij daar aankomen, en breng mij dan terstond bij hem.’
Deze opdragt geschiedde als ten overvloede; want naauwelijks bereikten zij de poorten der stad, of kutusow verlangde reeds bij horn gebragt te worden. Toen hem echter von tr-d deed opmerken, dat zij eerst den Kommandant der stad moesten bezoeken, antwoordde hij ongeduldig: ‘Goed, maar dan aanstonds naar horn.’
Zij betraden de woning van den Kommandant, en kutusow viel, zonder op dezen acht te slaan, met den uitroep: ‘Redder mijns levens, mijn weldoener!’ in de armen van horn, die daar juist tegenwoordig was. Na de eerste hartstogtelijke begroeting wendde hij zich tot den Kommandant, en verhaalde hem de edele handelwijs van horn. Hierop verontschuldigde hij zich bij dezen wegens het stilzwijgen, tot hiertoe door hem gehouden, voegde daarbij: ‘Thans wil ik ten minste mijne geldschuld voldoen,’ en overhandigde hem eene beurs met 4000 roebels. Zonder te spreken, ging horn naar eene nabij zijnde tafel, nam uit de beurs 16 Friedrichsd'or, en gaf het overige aan kutusow terug, met de woorden: ‘Ik heb genomen, Heer Generaal, 't geen ik u eens leende, en daarmede houdt gij op mijn schuldenaar te zijn.’ - ‘Kan ik dan in 't geheel niets voor u doen?’ - ‘Ik heb het noodige, en weet matig te leven.’ - ‘Hebt gij kinderen?’ - ‘Een zoon.’ - ‘O, zoo geef dien aan mij over!