| |
Edmund Kean, de Britsche tooneelspeler.
Ook Engeland heeft zijnen talma verloren. Edmund kean, de grootste Britsche Acteur van den tegenwoordigen tijd, stierf, 46 jaren oud, op den 15 Mei dezes jaars, te Richmond. Hij werd te Londen, op den 4 November 1787, geboren. Zijne ouders waren aaron kean, broeder des vermaarden Buiksprekers mozes kean, en de dochter van den, in zijnen tijd, als Tooneelschrijver en Acteur, zeer geachten george saville carey. Hij behoort alzoo tot eene familie, aan den schouwburg na verwant. Verwaarloozing in de vroegste jeugd veroorzaakte naderhand veel arbeids, slechts ten deele gelukt, om den, naar ziel en ligchaam, achterlijken knaap eenigzins te vormen. Het, door de betrekkingen zijner ouders begunstigde, veelvuldige en vroegtijdige bezoeken des schouwburgs wekte in hem eene onweêrstaanbare zucht naar tooneelroem, en, pas vier jaren oud, waren zijne sprekende zwarte oogen hem behulpzaam in de vervulling van zijn verlangen, om de planken te betreden. ‘Eenige dagen vóór de eerste vertooning der Opera Cymon,’ verhaalt michel kelly, ‘werden mij verscheidene kinderen voorgesteld, om uit dezelve den benoodigden Cupido te kiezen. Één derzelven trok mijne bijzondere oplettendheid, van wege zijnen sprekenden blik. In zijne groote zwarte oogen was zijne begeerte, om gekozen te worden, te lezen. Die stomme welsprekendheid konde ik niet weêrstaan, en ik nam alzoo dit kind, toen nog weinig vermoedende, dat het eenmaal tot een' zoo uitstekenden kunstenaar zoude opgroeijen!’ - Terwijl kem- | |
| |
ble in Drurylane den hoogsten roem inoogstte, verrigtte kean aldaar werktuigelijke diensten. Later vervulde hij onbeduidende
rollen in Haymarket, maar noch tot zijne eigene, noch tot des publieks voldoening. Daarop zwierf hij met rondtrekkende troepen, zelfs met koorddansers, her- en derwaarts, tot dat hij, in 1811, bij den schouwburg te Exeter een engagement verkreeg. Dat zijne opvoeding verwaarloosd was, gelijk wij reeds aanmerkten, is uit het reeds vermelde blijkbaar. Tot niets betoonde hij eenigen lust, in spijt van den voortreffelijksten aanleg, wat buiten het tooneel omliep. Nooit sloeg hij zelf eenig geloof aan het wegens hem verbreide, valsche gerucht, alsof hij een natuurlijke zoon des Hertogs van norfolk ware; maar hij weêsprak het destijds niet, omdat zulks de opmerkzaamheid des publieks, hem zoo noodig, op hem vestigde. In zijn twintigste jaar huwde hij met Miss chambers; maar reeds na verloop van weinige maanden berouwde hem die stap, en in zijn verdriet deswege gaf hij zich meer dan ooit over aan een losbandig leven. Toen hij echter vader werd, bepaalde hij zich, waarschijnlijk ter oorzake van vermeerderde behoeften, van nieuws tot vlijtige beoefening der kunst. Toen hij te Exeter kwam, had hij reeds twee zonen. De oudste, toen twee jaren, heette howard; een naam, welke het gerucht, betrekkelijk den Hertog van norfolk, nieuw voedsel gaf. Het kind werd slechts vier jaren oud. Te Exeter werd de Heer nation, een kenner van shakespeare en het tooneel, op kean opmerkzaam, en deed alwat hij vermogt, om het publiek te zijner gunste te stemmen. Dit schijnt hem echter niet bijzonder gelukt te zijn. Immers een stadgenoot vermeldt, dat de inwoners van Exeter elkander te dier tijd dikwijls vroegen, wat dan toch de Heer nation in dat jonge mensch zag, om zoo veel ophefs van hem te maken.
Had kean tot dusverre al de onaangenaamheden en ontberingen, zijner loopbane, vooral in den aanvang, eigen, in volle mate gesmaakt, de volgende anecdote bewijst, dat zijne levensomstandigheden nog alles behalve aangenaam waren. Des Heeren nation's barbier, die ook het tooneel bediende, kwam op zekeren dag, naar gewoonte, bij hem, en beantwoordde de vraag, hoe kean den vorigen avond gespeeld had, aldus: ‘Is 't geen schande, dat men zulk eenen man dus bejegent? Om zich voor zijne zware rol eenigzins te versterken,
| |
| |
had hij eene pint porter noodig. Hij had geen geld, en de waard wilde hem niet borgen. Ik heb hem op staanden voet de twee pence gegeven.’ En echter sprak kean later van dit tijdperk, als van zijne gouden eeuw! - Van Exeter begaf zich het tooneelgezelschap naar Weymouth, en van daar naar het eiland Guernsey. Hier moest kean, op zekeren avond, de rol van Arlequin spelen; maar, toen het spel begon, was hij verdwenen. Na verloop van een paar dagen vond men hem in een bierhuis weder, en het eerste, wat hij zeide, was: ‘Ik speel geen Arlequin; ik wil verd .... zijn, als ik het doe!’ Het publiek nam dit echter zeer euvel op; zijn benefiet nam gevolgelijk niet op, en, toen de troep het eiland verliet, moest hij, om schulden, daar achterblijven. Toen men hem eindelijk vrijliet, begaf hij zich naar Teignmouth, waar hij, in eene kleine herberg, een Concert gaf, voor zes pence de persoon, ten einde naar Exeter te kunnen komen. Hier gaf hij een tweede, voor een' (Eng.) schelling entree, en ging toen naar Barnstaple, waar hij, voor zich en zijne vrouw, tegen dertig schellingen per week, geëngageerd was. In den herfst van 1813 kwam hij te Dorchester. Derwaarts werd, op herhaald aanzoek van Dr. drury, de Directeur van Drurylane, de Heer arnold, afgevaardigd, en woonde twee avonden na elkander, onbekend, de voorstellingen van kean bij, welke volstrekt geen volk trokken. Na afloop der tweede vervoegde zich de Heer arnold achter de schermen bij hem, en noodigde hem, tegen den volgenden morgen,
op het ontbijt. Als buiten zichzelven kwam kean dien avond te huis. ‘Ik heb mijzelven voor altijd bedorven!’ riep hij zijner vrouwe toe: ‘Arnold is tweemaal in den schouwburg geweest, en ik heb mij geene moeite gegeven, maar zeer flaauw en onachtzaam gespeeld; want - wie kan voor zulke ledige zalen spelen?’ Na een' slapeloozen nacht, ging kean naar den Heer arnold, die hem verklaarde, dat hij, naar zijn gevoelen, te Londen fortuin zoude maken, hoewel het publiek somwijlen zeer grillig was. Diensvolgens deed hij hem tweederlei voorslag; namelijk, zich terstond te engageren voor drie speelsaizoenen, het eerste tegen acht, het tweede tegen tien, het derde tegen twaalf guinjes per week; of, vrij van onkosten en alle andere uitgaven, met hem naar Londen te reizen, en desgelijks, zoo hij niet geviel, of het met
| |
| |
het Comité niet mogt kunnen vinden, vergoeding voor de terugreis. Acht guinjes waren toen voor kean een groote schat, en hij nam alzoo, zonder bedenken, den eerstgenoemden voorslag aan. Het contract was nog niet geteekend, toen kean, op raad van den Heer nation, zijne voorstellingen te Londen, op den 26 Januarij 1814, met Shylock begon, en eene volkomene zegepraal in die rol behaalde. Toen hem nu het contract werd voorgelegd, aarzelde kean geen oogenblik, hetzelve te teekenen; maar het Comité vernietigde op staanden voet het verdrag, verleende hem een inkomen van den eersten rang, en schonk hem daarenboven vijftig guinjes. Na de voorstelling van Koning Richard kreeg hij honderd guinjes, van Lord essex een prachtig zwaard, en van toen af streefde de groote wereld naar zijne bekendschap.
Kean's talent was nagenoeg algemeen; alleen in kleine blijspelen konde hij niet slagen. Verwaandheid was en bleef hem vreemd, hoezeer hij de bewustheid van eigenwaarde steeds in den boezem omdroeg, en, waar het pas gaf, het niet ontveinsde, welk eene hoogte hij in de kunst hoopte te bereiken. Toen hem eenige vrienden, van wege zijne ongemeene bekwaamheid in de behandeling van den degen, aanzochten, eene schermschool op te rigten, antwoordde hij: ‘Dat gaat niet aan: men moet van mij niet kunnen zeggen, dat ik schermmeester geweest ben.’ - Overigens bezat kean al de voorregten en gebreken van een Genie. Nooit vergat hij zijne eerste begunstigers. Toen hij met al den roem van eenen eersten Treurspeler te Exeter terugkwam en als Richard optrad, wees bij in de kleedkamer, waar ook de Heer nation zich bevond, op een' met steenen omzetten halskraag, dien hij om had; het was een zeer gesletene, welke hem, vóór jaar en dag, door nation te Exeter vereerd was; en verbaasd zeide deze: ‘Gebruikt gij dat oude tuig nog?’ - ‘Nooit geef ik den Richard zonder dezen kraag!’ antwoordde kean: ‘hij is mij meer waard, dan alle nieuwere geschenken; want ik ontving dien, toen ik hem noodig had.’
Kean betrad voor de laatste maal als Othello het tooneel. Hij was bleek en ziekelijk, en had aan de dringende vertoogen zijner vrienden, om zich te sparen, geen gehoor verleend. Zijne ligchaamskrachten ondersteunden echter zijnen wil niet meer. Hij viel onder het spelen in onmagt, en zonk zijnen eenigen zoon in de armen, met de woorden: ‘Fa- | |
| |
rewell! Othello's occupation's gone.’ (Vaartwel! Othello heeft afgedaan.)
|
|