Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1833
(1833)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDichterlijke bijdrage tot de cholera-litteratuur.Iemand, die evenmin Dichter als Doctor is, en zelfs nog minder van Poëzij, Genees- en Ziektekunde weet, dan vele Dichters en Doctoren, stootte gisteren, onder het lezen van een dichtwerk uit de negentiende eeuw, op eene ontdekking, die algemeener verdient bekend te worden, dan dat werk zelve, hoe voortreffelijk anders ook! Mr. a.w. engelen, Dichter te Elburg, heeft, ongetwijfeld door eene bijzondere ingeving gedreven, een' strijd beslist, die door twee groote heirscharen van Geneesheeren en eene nog veel grootere van lijders tot op dat oogenblik nog niet had kunnen uitgemaakt worden, | |
[pagina 739]
| |
te weten: de al of niet besmettelijkheid der (op ééne na) verschriklijkste aller kwalen, of Cholera.Ga naar voetnoot(*) Bladz. 14 van zekeren Dichterlijken Brief zingt de genoemde Zanger: ‘De schrikbre rijmelziekte (ontzaglijkste aller kwalen)
. . . besmetlijk als de Cholera,’ enz.
Trouwens, na het getuigenverhoor van Dr. mises, was het genoegzaam gebleken, dat het geschilpunt door geneeskundige kennis niet konde beslist worden, maar dat er licht van hooger hand moest komen. Daarom verzekert de dichterlijke Briefschrijver dan ook ten overvloede (bl. 16), ofschoon een liefhebber van kamillen zijnde, ‘'k Ben vreemdling ... in 't vak der Hippokraten.’
Niemand zal dus verder het besmettend vermogen der Cholera, zoo min als dat der rijmelziekte, met grond kunnen in twijfel trekken, dewijl de zaak door middel der Poëzij is afgedaan; want (bl. 10) ‘De Dichtkunst, hemeltelg, verspreidt een Godlijk licht.’
De eenige zwarigheid, die een twijfelaar nog zoude kunnen opperen, is, of Mr. engelen dan inderdaad tot de Dichters behoore. Bij eenig nadenken, echter, zal men zich gemakkelijk van de waarheid overtuigen. Vooreerst toch kan een dichterlijke Brief alleen door een' Dichter geschreven worden, en ten andere blijkt zij nog klaarder daaruit, dat zijn Ed., even als bilderdijk, tot wien (bl. 10) gezongen wordt: ‘O, nooit volprezen Bard,
Die meê (mede) een dichtvonk hebt ontstoken in mijn hart!’
zijnen Mededichters geen goed hart toedraagt, en, in | |
[pagina 740]
| |
dezen ondichterlijken tijd, zijne broeders in apollo brutaal genoeg op 't lijf valt, niet ongelijk aan de schapen, apollo's veeGa naar voetnoot(*), die soms, bij gebrek aan voeder, elkanders vacht aantasten. Eenen zeer ongeloovigen zoude men, als derde bewijsgrond, nog kunnen voorhouden, dat zijn Ed., in navolging van den nooit volprezen Bard, een' sterken haat schijnt te voeden tegen den tijdgeest (bl. 11), het gaz-en lamplicht (bl. 13), de waanpoëten en de kikkers (bl. 15, 23), en gaarne (bl. 16) ‘... mag vloeken als een ketter.’
't Is overbekend, dat bilderdijk daarenboven een groot Taal- en Geneeskundige was; doch eenig verschil zal er wel altoos blijven bestaan tusschen twee uitstekende Geniën! Dat evenwel Mr. engelen een Genie is, bewijst zijn hooge toon middagklaar. Een aantal zwakke plaatsen, welke sommigen ‘in dees fraai gedrukte blaêren’ hebben willen ontdekken, zullen ruimschoots verschooning vinden, indien men de volgende klassieke regels met aandacht leest en bedaardelijk overweegt: ‘Dan rijm ik, tot mij 't zweet aan ieder hoofdhair hangt.’
‘'k Ben zeeziek bovendien’....
‘En nu, mijn Zangster, zwijg! - want ging ik verder voort,
En bleef ik langer met mijn verzen u aan boord,
'k Zou,’ enz.
Na de vergelijking dezer naïve (schalksch-onnoozele, zou Prof. lulofs zeggen) bekentenissen, bedenkende, dat de Zanger, schoon onderhevig aan zeeziekte, bij zijne Zangster aan boord zong, zal men veel, verwonderlijk veel kunnen inschikken, en geenszins, een spreekwoord parodiérende, zeggende: Het is den eenen rijmelaar leed, dat de ander een vers maakt.
Kampen, 15 Nov.
|
|