Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1833
(1833)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBijdrage ter beoordeeling van de waarheid des verhaals aangaande de regtspleging van Karel den Stouten.Onder de verhalen, in de Geschiedenis des Vaderlands voorkomende, heeft dat, hetwelk betrekking heeft op de bekende Regtspleging van karel I, Hertog van Bourgondië, bijgenaamd den Stouten, die in 1433 te Gent geboren werd, in 1467 zijn' vader, Hertog philips I, behalve in andere waardigheden, ook als Graaf van Holland en Zeeland opvolgde, en in 1477 in den slag bij Nancy sneuvelde, steeds de aandacht van vele beminnaars dier Geschiedenis tot zich getrokken. Dat dit verhaal aan tegenspraak onderhevig is, en deszelfs echtheid door sommigen betwijfeld wordt, is bekend. Bij gelegenheid dat, ten jare 1818, het Treurspel: de Regtvaardigheid van karel den stouten, door den verdienstelijken Dichter m. westerman vervaardigd, in het licht verscheen, en alzoo deze Regtspleging weder in het geheugen werd teruggeroepen, heeft de geleerde Oudheiden Geschiedkenner, Mr. j. scheltema, na vooraf | |
[pagina 651]
| |
een uitvoerig berigt van dezelve volgens pontus heuterusGa naar voetnoot(*) gegeven te hebben, een opzettelijk onderzoek naar derzelver waarheid bewerkstelligd, waarvan, blijkens het door dezen onzen geachten landgenoot medegedeeldeGa naar voetnoot(†), de uitslag is geweest, dat, daar, voor zoo verre hij heeft kunnen nagaan, de oudste Geschiedschrijvers van dit geval niet gewagen, er veel grond is om te gelooven, dat deze Regtspleging ten onregte aan karel den stouten wordt toegeschreven, en dat, wijl er, blijkens de getuigenis van petrus scriveriusGa naar voetnoot(‡) en joh. lodewijk gottfriedGa naar voetnoot(§), een verhaal van nagenoeg gelijken aard aanwezig is omtrent eene gebeurtenis te Milaan, er reden schijnt te bestaan, om het daarvoor te houden, dat het geval waarschijnlijk aldaar, in het begin der Spaansche heerschappij, te huis behoort. Intusschen heb ik onlangs, in de thans zoo zeldzaam voorkomende Edele Coronycke van VlaendrenGa naar voetnoot(**), een verhaal aangetroffen, dat tot deze Regtspleging betrekking heeft, en waarin dezelve als werkelijk gebeurd niet alleen, maar ook als een inlandsch voorval wordt voorgedragen. Nadat vooraf in dit werkGa naar voetnoot(††) is vermeld | |
[pagina 652]
| |
geworden, hoe karel in de maand Augustus 1469 zich naar 's Gravenhage heeft begeven, aldaar het Graafgeding gehouden, en bij die gelegenheid een' persoon, die zich aan moord van eenen Kanonik van St. Donaas te Brugge had schuldig gemaakt, met den dood heeft doen straffen, wordt het volgendeGa naar voetnoot(*) aangeteekend: ‘Item in den ryt een vraukin Luycke by den voorsz Prinche in Haghe in Hollant groote clachte doende ouer officier van Prinche, die welcke officier gherensoeneirt hadde der voorseyder vrauwen man voor dye somme Rynsche guldenen, te betalene sekeren daghe, of haer man soude ghehanghen worden. dit vraukin quam by voorsz officier, sy brochte hem Rynsche guldenen in minderinghe, om haren te lossene syn lyf (leven) te behoudene, biddende ontfermelicken om haren aermen man. presenteirde haer haren man te verbindene vp haer deel hemelrycx, die andere iij hondert guldenen te betalene, vp dat sy ghenadeghen dach hebben mochten. Aenghesien dat tlant Luycke al was ghedestrueirt ende haerlieder goedinghen (goederen) al verbarnt (verbrand). Maer dye voorsz officier en hadde gheen compassie, maer seyde dat hy terstont den man soude doen hanghen, of dye vrauwe gaue hem noch drie hondert Rynsche guldenen, dies tvraukin seer mesbaerde, weenende clagende, maer ten mochte haer niet baten. Ten eynde sprac die wreede officier tot den vraukene,’ enz. En nu volgt de door dezen Krijgsbevelhebber aan deze vrouw gedane voorslag, om, ten koste van hare hu- | |
[pagina 653]
| |
welijkstrouw, kwijtschelding van de aan hem nog te voldoene som te verwerven en het leven van haren man te redden; en wordt tevens berigt, hoe, zij deze aan de behoudenis van haren man opgeofferd hebbende, de snoodaard niettemin, ten einde het bezit van haar voor zich alleen te verwerven, haren man deed ophangen; waarna het verhaal dus voortgaat: ‘Ten eynde van den drie daghen, so hiesch (eischte) dit vraukin quitancie van der voorsz somme, ooc te hebbene ghetrauden man. Die officier die spottede met haer seyde: Ghy en hebt gheenen man, maer blyft met my wonende, ick sal hu (u) een weerdeghe vrauwe maken. Neen, seyde tvraukin, ic wil mynen man Als dese officier sach dat hys haer niet ontlegghen en conste, hi leeddese met hem onder den boom daer haren man hinc, ende sprac, siet daer (uwen man). Het vraukin dat siende, viel in onmachte ende makende groot mesbaer ende luyde roupende wrake van der grooter onmenschelicker ouerdaet (misdaad), so dats hem die officier schaemde, ghinck wech om svolcx wille, daer wesende ende vergarende. Dit vraukin in Hollant als voorsz es, doende haer clachte voor Hertoghe Kaerle. die Hertoghe Kaerle dede dit vraukin in goeder bewaernesse, hi ontboot met scherpen mandemente den voorsz officier. hi in den Haghe , die Prinche die leyde hem dit stick aen, maer hi loochendet seer stoutelicken, nietyeghenstaende het was vp hem gheprouft (bewezen), welcke hy al kende (bekende) waer synde, begheerende grote ghenade ontfaermichede. Doe dede die edele Prinche voorsz officier het vraukin trauwen, twelcke sy seer | |
[pagina 654]
| |
noode dede, maer dye Prinche wildet eyndelicken ghedaen hebben. Ende ghetrauwet wesende, hi beual den voorsz officier dat hi alle sine goedinghen heymelic ofte openbaer in ghescrifte soude , vp die verbuerte sinen lyue. Die voorsz officier en dorste dat nyet laten, maer deit met groter vreesen. hi gaf tghescrifte Prinche, dye welcke Prinche dede maken eenen schoonen saertre (oorkonde, bewijsschrift of akte) desen deidse beseghelen met sinen groten seghele, daer die voorsz officier syn consent toe dede, ten sercourse (onderstand) behoue van den lancxten lyue (langstlevenden) van beeden, te wetene van sinen wyue. Als dit aldus al ghedaen was als voorsz es, so sprac die Prinche tot den officier voorsz. Siet daer eenen priestere, spreickt v biechte. Die officier (beangst) synde, riep grotelic ghenade, maer het was al om nyet (te vergeefs). Doe daer die Prouoost marysael metter roode roede (de Halsregter, Hoofdschout), hy dede voorsz officier boom . Dit ghedaen synde, so gaf die edele Prinche den vraukinne den voorsz brief met synen groten seghele, met alle den goeden van den officier. Maer omdattet lastich soude gheweist vraukin tachteruolghene, dese edele Prinche dede al tvoorsz goet extimeren te ghelde, hi gaf vraukin ghereede penninghen daer voren, waer of dat (het getal) seere groot was. hy deidse heerlicke met goeder bewaernesse (vertrekken) | |
[pagina 655]
| |
in haer lant, waer bi wel blyct dat hi een Prinche van iusticien was.’ De schrijver van dit verhaal is andries de smet, die in het laatst der XVde Eeuw in Vlaanderen, vermoedelijk te Brugge, geboren werd, waar hij althans in 1531 schijnt gewoond te hebben. Der Latijnsche tale magtig, en met den inhoud der H.S. en de schriften der Kerkvaderen, blijkens de menigvuldige aanhalingen van plaatsen uit dezelve in het werk, waarin het bovenstaande verhaal voorkomt, wél bekend, heeft men hem hoogstwaarschijnlijk voor een' Geestelijke te houden. Van de beoefening der Geschiedenis zijns Vaderlands maakte hij opzettelijk zijn werk; en bij de misstellingen en fabelen, welke hij, met de beste Geschiedschrijvers van dien tijd, die de gebeurtenissen van de vroegste tijden ophalen, en even als hij opgeven, dat zij hunne verhalen uit echte stukken hebben zamengesteld, gemeen heeft, en welke men hem moet ten goede houden, daar dit ook zijne schuld niet was, maar die van de Eeuw, waarin hij leefde, deelt hij vele belangrijke bijzonderheden met ongemeene naauwkeurigheid en uitvoerigheid mede; zoodat hij voorzeker niet onder de minste Geschiedschrijvers zijner Eeuw kan gerekend worden te behoorenGa naar voetnoot(*). In hoeverre men, op grond van dit verhaal, tot de waarheid van het geval zou mogen besluiten, wil ik niet beslissen. Daar het intusschen bij een' niet lang na den tijd, in welken het zou hebben plaats gehad, geleefd hebbenden Schrijver, wiens verdiensten in vele opzigten niet te miskennen zijn, voorkomt; in hetzelve de tijd wanneer, de plaats waar, en de omstandigheden, welke de Regtspleging van karel zouden voorafgegaan en vergezeld hebben, zeer naauwkeurig vermeld worden, en wij ook bij anderen onzer oudste Geschied- | |
[pagina 656]
| |
schrijvers niet alleen aangeteekend vinden, dat karel in den jare 1469 ‘ghereyst is tot veel plaetzen binnen sinen landen ende seluer ter audienci ende te recht gheseten,’Ga naar voetnoot(*) maar ons ook bepaaldelijk berigt wordt, dat hij, ‘in 1469 in hage wesende, hidaer seluer sat in persone ter audienci in die grote sale driewerf ter weken ende dede ygeliken recht iusticie, rycke arme sach an,’Ga naar voetnoot(†) - zoo verdient voorzeker dit verhaal eene bijzondere opmerking. Weinig of niet schijnt hetzelve bekend te zijn, en deszelfs mededeeling kwam mij uit dien hoofde niet ongepast voor. Moge zulks den beminnaren der vaderlandsche Geschiedenis niet ongevallig wezen, en tevens iets bijdragen, om te beter te kunnen beoordeelen, wat er is aan de waarheid eener Regtspleging, toegeschreven aan eenen Vorst, van wien wij elders niet alleen lezen, ‘dat hi rechtuaerdig iusticier was,’Ga naar voetnoot(‡) maar omtrent wien ook getuigd wordt: ‘Noyt en isser Prince gheweest, die men aangaende der saecken van iustitien min conde met vrientschap, maech-schap oft ghelt verblinden dan desen Charel’Ga naar voetnoot(**), en die, van wege deze zijne onwankelbare zucht voor
| |
[pagina 657]
| |
de uitoefening van regt en geregtigheid, hoe veel berispelijks er ook anders in zijn karakter moge gevonden worden, vrij algemeen zeer geroemd wordt, en uit dien hoofde steeds vereerenswaardig blijft!
Katwijk aan Zee, den 27 September 1833.
|
|