Facsimile van eenen eigenhandigen brief van den drossaard Pieter Corneliszoon Hooft aan den Amsterdamschen hoogleeraar Caspar van Baerle van den 13 september 1646.
Tot opheldering van dezen brief, voorzien van eene kantteekening van den Geschiedschrijver g. brandt, zal het niet noodig zijn, in eenige bijzonderheden nopens deszelfs inhoud te treden, als zijnde die inhoud reeds opgenomen onder de in druk uitgegevene Brieven van hooft, welke door den kundigen en onvermoeiden onderzoeker der Vaderlandsche Geschiedenis, Mr. jacobus scheltema, met Aanmerkingen en Bijvoegsels zijn verrijkt geworden.
De onderhavige is de 761ste der in die verzameling voorkomende brieven, en is door hooft geschreven op zijnen meer dan 65 jarigen ouderdom, na gedurende bijna 40 jaren de betrekking van Drossaard van Muiden te hebben bekleed.
Onder meer anderen, kan ook deze brief getuigenis geven, dat hooft, een half jaar vóór zijn overlijden, (voorgevallen op den 21 April 1647) onder het verduren van de ongemakken des ouderdoms, en lijdende aan jicht, graveel en ongesteldheid der maag, zijne vorige opgeruimdheid en luimigen aard ten volle had behouden, en dat mitsdien teregt door den verdienstelijken jacobus koning, in zijne Geschiedenis van het Slot te Muiden, is aangemerkt, dat de Drossaard onder alle de rampen des levens en ligchamelijk lijden, zoo als een' waar' Christen voegt, geduldig en gelaten is gebleven.