Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1833
(1833)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 543]
| |
Nog toont zij menig spoor, dat de ijz'ren oorlogswagen
In 't woest en dond'rend rollen groef;
Nog heugt het haar, dat de oogst, verschoond van hagelslagen,
Vertrapt werd door der rossen hoef!
Nog weet zij, hoe de man, die 't heilige niet achtte
En zelfs den spot met eeden dreef,
Steeds de eerelooze kruin met kroonenroof bevrachtte
En lagchend bloedbevelen schreef!
Zij zag den stichter van der volken bitt're rampen,
Verwaten, zonder schaamteblos,
En van een breede wolk gekochte wierookdampen
Omwalmd, in zijn triumfkaros!
Klonk hem een vivat toe, uit slavenkeel gewrongen,
Miljoenen, zijnen schepter moê,
Ontglipte zucht bij zucht uit de eng geprangde longen,
En vloekten d' ijz'ren geeselroê!
Daar galmde 't blij gejuich uit die miljoenen monden:
Triumf! triumf! triumf! hij viel!
Verstrikt, gevangen en verward in eigen vonden,
Door hem bepeinsd met duiv'lenziel!
Ja, de alverdelger viel; de vlagen van het Noorden
Verdoofden zijne gloriezon!
God sprak haar' ondergang, en 't klonk aan Seines boorden:
Verwonnen is Napoleon!
Hij viel, de dwingeland! Maar zijn bewonderaren,
Die hem vereeren als hun God,
Zij wrokken, dat niet meer de volken op hem staren
Als den beslisser van hun lot.
Ja, schoon de Algoedheid, in haar gunstrijk welbehagen,
Den booswicht stuitte in zijne vaart,
En door het einden van zijn lang gevloekte dagen
De grootste weldaad schonk aan de aard';
| |
[pagina 544]
| |
Nog durft de ontzinde Gal zijn wufte lusten vieren,
En, aangehitst door gloriezucht,
Zijn oproer koest'rend beeld met eergebloemte sieren
En 't statig planten in de lucht!
Hij, wars van voor zijn' God in ootmoed neêr te knielen,
Hij knielt thans voor zijn' Afgod neêr;
Hij zwaait het wierookvat, den snoodsten aller zielen,
Europa tergende, ter eer!
Zie daar dat schendig volk, dat pocht op Julij-dagen,
In wrange vruchten overrijk!
Het wilde Karel's juk, als duldeloos, niet dragen -
't Kruipt voor Napoleon in 't slijk!
Ellendigen! gij zijt wel peilloos diep gezonken.
Wat zwetst gij langer nog van eer?
Een slavendrom, in 't juk eens dwingelands geklonken,
Ziet daar uw' rang, ziet daar uw spheer!
Daar zijn er aan den Rhijn, en ook aan Weixels boorden,
Die dansen naar uw tooverfluit;
Op Bato's heilig erf vergalmen uwe akkoorden,
Als 't hatelijkste wangeluid.
De Batavier bewees geen hulde ooit aan tirannen;
Maar weigerde die hulde nooit
Aan waarlijk edele, aan onsterfelijke mannen,
Wier graf hij met gebloemte tooit.
Nooit treedt hij 't grijze Delft en haren tempel binnen,
Of heilig vuur ontvlamt zijn ziel;
Dan zweeft Oranje's beeld voor zijn verrukte zinnen,
Die voor 's volks vrijheid leefde en viel;
Dan zweert hij trouw aan wet, aan regt, aan tucht en orde,
God biddend' met gevouwen hand,
Dat nooit oud-Nederland, als eens, de prooi weêr worde
Van eenen Franschen dwingeland!
|
|