Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1833
(1833)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHuile acoustique, of middel tegen de doofheid.(Vervolg en slot van bl. 418.) Alles, wat tot het kerkhof betrekking heeft, gevoelt zekeren eerbied voor de Geneeskunde, of liever voor derzelver beoefenaars. De aansprekers, met welke onderdanigheid groeten zij den Geneesheer niet! De Spectator mogt te zijnen tijde te regt over hen klagen; het is met hen in die stad na eene eeuw nog even zoo als het toen was; maar, wie hen van overmoed beschuldige, ik niet. De Directeur der begraafplaats, de doodgraver, tot de dragers toe, groeten mij met stillen eerbied en deftig ontzag, wanneer zij mij ontmoeten onder het dragen van hetgeen hun door mijne mislukte of niet mislukte pogingen wordt opgedragen. En ik houde mij verzekerd, dat het kleed, hetwelk de meeste ellen telt, mijne baar zal dekken; terwijl de leverancier van de lijkkoets met de deftigste zijner koetsen, uit dankbaarheid, na mijnen dood, mij voor half geld, zoo niet gratis, naar de groote, ruime en stille vergaderplaats van ons uitwendig wezen zal rijden, ten ware dan, dat bij hem ook gold: waar het weldoen ophoudt, daar heeft de dankbaarheid haren eindpaal gevonden. Zij allen betoonen mij, wat de Duitscher zoo gaarne ziet - eine lobenswürdige Devotion. Het naauw verband tusschen de Geneeskunde en het kerk- | |
[pagina 459]
| |
hof, of al wederom met haren beoefenaar, meen ik daarin mede opgemerkt te hebben, dat zij, die zelden om kerkhof en graf denken, en nog minder om hetgeen daar achter ligt, wanneer de Geneesheer hun, om met young te spreken, his ready visite pay (vaardig bij hen zijn bezoek aflegt), toch eenige toebereidselen maken, die daarmede in verband schijnen te staan. Die op zijnen Bijbel het stof laat rusten, tast soms naar het Formulier-gebedenboek, en gelooft, dat de Boetpsalmen ook voor hem wel niet te vergeefs zouden kunnen opgesteld zijn. Of echter (dit zij in het voorbijgaan gezegd) op die plek gronds (het kerkhof) de gelijkheid zonder eenige beperking heerscht, - dit spreken wij, uit kracht der ondervinding, althans wat den uitwendigen vorm betreft, den meergenoemden, of liever aangeduiden, Schrijver tegen. Hij neme dit echter voor geene beoordeeling. Dat niet! Hij mogt ons daarvoor eens rangschikken onder het getal der Recensenten, die, let wel op! door hem beulsknechten genoemd worden. Had ik de bevoegdheid, den tijd, de gelegenheid en den lust, om het werk van den Heer w. te beoordeelen, ik zoude het thans niet doen, omdat men mij ligt van vooringenomenheid zoude kunnen verdenken, of ik, om één Oogpunt, het op de andere zoude willen verhalen. Ik laat in dezen de stem van het publiek gelden, en verblijde mij zelfs, dat een oorspronkelijk werk eenen herdruk heeft mogen beleven. De vorm van het lampje op het titelblad moge al minder naar den zin van den Heer beoordeelaar in de Vaderlandsche Letteroefeningen geweest zijn, het licht, door hetzelve verspreid, schijnt toch niet zoo min te wezen. En wat doet dan de vorm tot de zaak? Dat blijven hangen aan vormen!! Gaat men nu echter gevolgtrekkingen maken: ‘De Recensenten zijn de uitvoerders der bevelen van den Redacteur, de handlangers, die, als bij de artillerij, het geschut helpen bedienen, of de opperlieden, die den kalk en steen aanbrengen, waarmede het tijdschrift ten deele wordt opgebouwd;’ en vergelijkt gij nu deze goede menschen, die eigenlijk niet voor zich, maar slechts in last voor hunnen principaal werken, bij beulsknechten, dan zoudt gij er toe kunnen komen, den Redacteur bij den beul te vergelijken! - Bij den scherpregter....?! Maar zegt dit nu zoo veel kwaads? Behoort een Redacteur geen scherp regt te houden? Hij is de man, | |
[pagina 460]
| |
die aan de isten (Galenisten, Broussaisïsten enz.) en aan de anen (Stahlianen, Hahnemannianen enz.) het opgemaakte vonnis moet uitvoeren, hetwelk, volgens rede en ondervinding, overeenkomstig den Code der Natuur, door onbevooroordeelde RecensentenGa naar voetnoot(*) tegen hen wordt geveld. Wanneer nu de gevonnisden van het knellend systemen-harnas, (ik bezig des Schrijvers eigene woorden) dat hun op de Hoogeschool om het geleerde lijf gegoten is en zij niet konden losmaken, door de executie ontdaan worden, hoe menigeen komt daardoor niet nog tot inkeer, doet amende honorable van zijne geliefde theorie, en spreekt het peccavi uit! Wanneer ik alles nu nog eens naga, zoo komt het mij voor, dat de Schrijver niet meer dan der waarheid hulde heeft gedaan, door de Geneeskunde als het voortdurend doelwit der vinnige en ongebondene satyre te beschouwen. De lofzang, door welken zij zoude vervangen worden, wanneer de hekelschrijver haren gezegenden invloed gevoeld had, wordt meestal, zoo als het mij voorkwam, niet langer aangeheven, dan tot dat den hekeldichter wordt herinnerd, dat de Arts evenmin bij den lof der edelmoedigheid kan leven, als de Dichter bij rozegeur en maneschijn. In dit geval neemt de hekeldichter soms nog de rol op zich van den uit het water gehaalden jongen bij la fontaine. Dat de Geneeskunde de groote onbekende X zoude zijn, is haar te veel eer gegeven. De groote onbekende X is eigenlijk de mensch, een doolhof naar het ligchaam, een raadsel naar de ziel. Wanneer de praktijk alles bedaardelijk aanziet en haren vasten stillen tred gaat, en bewerkt het geen de Schrijver verder uiteenzet, hoe zal de groote X door theorie op theorie gevonden kunnen worden? De praktijk, gelijk haar de Schrijver zeer juist schildert, rust op de getrouwe waarneming der Natuur; van haar alleen heeft de Geneeskunde heil te wachten. De theoriën, welke met eeuwen en geslachten afwisselen.... wat wisselvallig is, kan tot geene zekere uitkomst leiden. Maar, hoe wilt ge van en in de Geneeskunde zekerheid eischen? Wat is veranderlijker dan de mensch? en hij is het onderwerp, waarmede de Geneeskunde zoo veel te schaffen heeft. Van zulk voorwerp mag men, met huygens, | |
[pagina 461]
| |
wel zeggen: Zoo raed ick 't, als ick raed! - Hekelschrijvers, gij allen, wie gij zijt, voelt gij niet, dat reeds sedert hippocrates niet de Geneeskunde het doelwit der vinnige en ongebondene satyre was, maar dat gij uw geslacht en daarmede uzelven gehekeld hebt en nog hekelt? Herinnert u slechts het puntige gezegde van owen (oweni Epigrammata selecta): ‘Indien de menschen slechts verkozen overeenkomstig de Natuur te leven, zij behoefden geene Geneeskunde.’ Gij, die heden hekelt en morgen lofzingt, die den eenen dag het Hosannah aanheft en den anderen uit alle magt schreeuwt: naar het kruis! gij zijt het wispelturigste schepsel op den aardbodem; gij laat u door uwe luimen regeren, naar het u wél of tegen gaat. Met zulk een wezen moet de Geneeskunde zich bezig houden; van zulk een kameleon, die dikwijls op het sterfbed zijne ware kleur nog niet vertoont, zal zij iets zekers zeggen; omtrent hem zekere voorschriften met wiskundige naauwgezetheid geven! .... Maar, dat ik niet verder voortga. Mijn oog valt juist op een' voor mij liggenden terentius, die mij herinnert: ‘Ik ben ook mensch, en ook mij kleeft veel menschelijks aan.’ Onder mijne papieren ligt nog eene schets, die veel betrekking heeft tot het laatste gedeelte van dit Oogpunt, welk een mensch de Geneesheer behoorde te zijn. Zoo gij haar uwer aandacht waardig acht, dan zal ik die voor u opzoeken. Vergun mij thans nog alleen, (opdat ik eindige met datgene, waarmede ik had behooren te beginnen) uit erkentenis voor het gezondene, dewijl de oude nicht met hare doofheid u wederom zoo lastig schijnt te vallen, u het volgende huismiddel mede te deelen: Neem olijvenolie drie deelen, amandelolie één deel, kleur het met de kleurstof des alkannawortels, en gij zult, volgens het getuigenis van den Apotheker oellacher, te Inspruck, de huile acoustique van Dr. rené maurice van Parijs, ook te Amsterdam voor hoogen prijs uitgevent, in al hare kracht bezitten. Het verschil zal slechts daarin bestaan, dat gij ze voor eenen geringen prijs verkrijgt, terwijl de ligtgeloovigen die te Parijs tegen den prijs van zes franken de drie looden kunnen koopen; te Amsterdam zal zij denkelijk, tegen den verhoogden prijs pour l'étranger, nog duurder komen te staan. Ik deel u dit mede, zoo als ik het van den Heer | |
[pagina 462]
| |
oellacher ontvangen hebGa naar voetnoot(*), en heb er niets tegen, dat gij het geheim ook aan anderen mededeelt. Ik voor mij ben een vijand van alle geheimzinnigheid, houdende haar meestal voor de vrucht van kwakzalverij en eigenbaat. - Vaarwel! |
|