Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1833
(1833)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Adelaar aan de oevers van de Missisippi.Als de reiziger ten tijde van den herfst, in de dagen, wanneer de vogels bij duizenden uit het noorden komen vliegen, om meer zonnewarmte te genieten, zachtkens in zijne boot over de wateren van de Missisippi heenglijdt, en aan de beide oevers der rivier tegenover elkander twee boomen ziet, wier kruinen zich boven al het overige geboomte verheffen, zoo sla hij zijne oogen opwaarts. Op den top van een' dezer boomen heeft zich een adelaar nedergezet. Deszelfs oog vonkelt in de oogholte, en schijnt te branden, als vuur. Hij beschouwt opmerkzaam de gansche watervlakte; ook vestigt hij zijnen blik dikwerf op den grond - hij loert en wacht. Het damhert, dat zachtkens langs het struikgewas beneden grazende voorbijgaat, blijft niet onopgemerkt. Op den boom aan den overkant heeft zich de vrouwelijke adelaar als op de wacht geplaatst, en een bij korte tusschenpoozen herhaald geschreeuw schijnt den man tot geduld te vermanen. Deze beantwoordt dat geluid door het slaan met de vleugels, door het vooroverbuigen van het gansche ligchaam, en door een gekrijsch, waarvan de gil lende, scherpe toon het lagchen eens krankzinnigen gelijkt - | |
[pagina 449]
| |
daarna rigt hij zich weder op. Intusschen ziet men alle soorten van eenden, watersnippen en trapganzen in geslotene gelederen de vlugt nemen. IJlings voert de stroom dezelve weg; maar zij zijn een buit, welken de adelaar versmaadt, en deze minachting redt de kleinere vogels van het verderf. Doch thans dringt een toon, dien de wind zachtkens over den stroom voert, in de ooren der luisterenden. Deze klinkt dof en raauw, als een werktuig van koper. Het is de stem van de zwaan. Het wijfje geeft den man berigt door eenen roep, die uit twee toonen bestaat, en de adelaar begint over het gansche ligchaam te beven. Twee, drie heftige slagen met den snavel op zijne vederen zijn de voorbereiding tot den rooftogt. Intusschen komt de zwaan, even als een vaartuig, daar aanroeijen, met den langen, sneeuwwitten hals vooruit en met zijne onrustige oogen angstig rondziende. Langzaam, als een den dood gewijd slagtoffer, trekt hij voorwaarts. Een krijgsgeschreeuw wordt gehoord, en snel, als de bliksem, verlaat nu de adelaar zijnen post. De zwaan ontdekt zijnen moordenaar, buigt den hals, beschrijft een' halven cirkel, en beweegt zich, in doodsangst, in alle rigtingen, om het verderf te ontkomen. Dit kan alleen dán gebeuren, wanneer het hem gelukt, onder water te duiken. Doch de adelaar is bedacht op deze list, en noodzaakt de zwaan, boven het water te blijven, daar hij zich gedurig beneden den vogel weet te houden, om hem onder den buik of onder de vleugels eene wonde toe te brengen. Deze zeer goed berekende maatregel mist zelden het doel. De zwaan begint eindelijk vermoeid en krachteloos te worden. Alle hoop op redding is verdwenen. De adelaar geeft hem met zijne klaauwen eenen slag onder de vleugels, en dringt hem in eene schuinsche rigting naar den oever. Niet zonder ontzetting is men getuige van eene door zoodanige vaardigheid en list verkregen zege. De adelaar springt, ja danst nu als 't ware op zijnen buit, slaat zijne ijzerharde wapens diep in het hart van de stervende zwaan, klapt met de vleugels, en heft een vreugdegeschreeuw aan, terwijl hij zijnen kalen kop in de hoogte steekt, en zijne van trots vlammende oogen zich bloedrood kleuren. Het wijfje heeft er zich thans ook bijgevoegd; gemeenschappelijk keeren zij de zwaan om, scheuren haar met den snavel de borst open, en verzadigen zich van het uitstroomende, nog rookende bloed. | |
[pagina 450]
| |
De groene Specht.Alle vogels in Noord-Amerika zijn, gelijk de meesten elders, in hunne liefdesaangelegenheden ijverzuchtig. De eenige uitzondering maakt hier de goud-gevlerkte groene specht. Audubon heeft voor deze schitterende edellieden der bosschen, als voor de aardigste, schooner dan elke andere vogelsoort, eene bijzondere genegenheid. Hij zegt daarvan: Ik heb meermalen geheele dagen in het gezelschap van deze kleine gevleugelde wezens doorgebragt; men kan zich niets levendigers noch vermakelijkers verbeelden. Zoodra van den top eens vermolmden booms de stem van den groenen specht zich laat hooren, wordt zijn geroep door alle zijne makkers beantwoord. Dan ziet men verscheidene, op een eenig wijfje jagt makende, mannetjes omfladderen, heen en weder zweven, en ontelbare, zonderlinge wendingen maken, welke met een comisch ballet zijn te vergelijken. De mededingers geven daardoor aan de schoone hun verlangen te kennen, om haar te behagen en genoegen te verschaffen. Geheel vreedzaam, en zonder het minste blijk van minnenijd of haat, strijden de fraai gevederde dansers om den prijs hunner vrolijke spelen, om de gezellin, die des overwinnaars eigendom zal worden. Van boom tot boom, van struik tot struik worden dezelfde beleefdheden en begroetingen herhaald. Dikwijls ziet men twaalf, dertien minnaars om de kleine, in hare keuze nog onberaden schijnende coquette fladderen, en deze spelen duren voort tot aan het oogenblik, dat zij voor een' der mededingers zich verklaart, hetgeen zij den gunsteling, terwijl hij haar voorbijvliegt, door een grijpen met den snavel te kennen geeft. Terstond spoeden zich dan alle de overige minnaars weg, om eene andere schoone op te zoeken, en het paar blijft te zamen. Weldra wordt er gedacht aan eene geschikte woning voor het nieuwe huishouden. Zij beginnen met elkander te zoeken, en kiezen in het woud eenen boom, die ligt uit te holen is. Bij afwisseling wordt door het mannetje en wijfje met den bek gewerkt aan het maken van de kleine holte, die hun beiden benevens de jongen moet bevatten. Zoo dikwijls onder het pikken van den eenen een stukje hout losgaat, blijft de andere niet in gebreke, zijne blijdschap daarover, door eenen wel niet luiden, maar gillenden schreeuw, te kennen te geven. Is eindelijk de bouw van het nest | |
[pagina 451]
| |
voltooid, zoo verschaft het een wezenlijk vermaak, wanneer men de beide vogels in alle rigtingen den boom ziet op- en afklimmen, aan elken knoest den snavel wetten, zonder genade de roodborstjes en andere vogels verjagen, en vlugten in de verte ondernemen, om mieren, poppen van insekten en kevers op te sporen. Na verloop van twee weken zijn er zes witte eijeren, zoo helder als kristal, in het nest gelegd. De groene spechten broeden elk jaar meermalen, en het vrolijke geslacht vermeerdert in de bosschen van Amerika zoo sterk, dat men geene wandeling kan doen, zonder hun doordringend geschreeuw en het geluid van hunne in de boomschors hakkende snavels te hooren. | |
De Uilen der Nieuwe Wereld.Deze soort van vogelen staat in geen goed gerucht; maar de schilderingen van den Amerikaanschen Woudman strekken ter wederlegging van eenige dier vooroordeelen. Men beschouwt den uil als een' dommen, somberen, onheil aanduidenden vogel, die niet de minste scherpzinnigheid heeft. Men kent hem een verblijf op begraafplaatsen toe, en verjaagt hem met steenen, wanneer hij het waagt, bij daglicht zich te vertoonen. In het gemeene leven heeft men een spreekwoord: Zoo dom als een uil, zoo bot als een uil. Volgens het berigt van audubon, is onder de talrijke uilensoorten in Amerika slechts ééne (de zwartnebbige) van somberen aard; dezelve verdient echter deswege geene minachting, maar veeleer deelneming en medelijden, daar het arme dier bijna blind, en de spleen hem als aangeboren is. Doch wat de overige verwante soorten betreft, shakespeare heeft dezelve goed aangeduid, daar hij hen lustige vogels noemt. Eens, verhaalt audubon, terwijl ik in een bosch was gelegerd, werd ik herhaalde malen door eenen uil van die soort bezocht, welke dat galmende, langgerekte, zoo zonderling klinkende gelach gewoon is te doen hooren. Mijn vuur deed den vogel niet terugdeinzen; hij naderde huppelend, zag mij aan, draaide den kop regts en links, en bij zijne zonderlinge hoekige bewegingen moest men aan die houten, door draadwerk bewogene poppen denken, welke met hoofd, handen en voeten allerlei lachverwekkende gebaren maken. Toen de lucht betrok en regenachtig weder | |
[pagina 452]
| |
scheen op handen te zijn, werden zijne bewegingen nog sneller en menigvuldiger - zijne halsvederen rigteden zich omhoog, en wikkelden den kop als in een' halskraag. Zijn lagchen werd steeds meer gillende, en zijn whah! whah! drong door tot in de verborgenste hoeken van het woud, en wekte de opmerkzaamheid zijner makkers, wier geroep als een echo op het zijne teruggalmde. Bij dit onwelluidend geschreeuw, bij deze zonderlinge vrolijkheid wordt men geneigd zich te verbeelden, dat er een buitengewoon feest in het rijk der uilen plaats heeft. | |
De Spreeuw van Baltimore.Deze vogel, die in grooten getale en bij voorkeur in boomgaarden nestelt en broeit, en daarom ook de spreeuw der boomgaarden genoemd wordt, is van ongemeen zachten, goedigen aard, en merkwaardig om de kunst, waarmede hij zijn nest bouwt. Gewoonlijk kiest hij de uiterste takken der vruchtboomen, om er zijn klein huisje aan op te hangen. Het nest zelve gelijkt van buiten zeer veel naar weefsel van de hand eens menschen. Eene dame van mijne kennis (verhaalt audubon), in welker gezelschap ik eens dezen verwonderlijken arbeid beschouwde, vroeg mij, na het kunstige weefsel een' tijdlang bewonderd te hebben, in allen ernst, of het niet mogelijk zijn zou, dezen vogel breiden te leeren. Het nestje, niet meer dan eene ons wegende, heeft de gedaante van een' halven kogel, is van buiten drie duim hoog en vier breed, en de binnenste ruimte haalt geen drie duim middellijn. Ik maakte eene der vezelen der buitenste omkleeding van het nest los; dezelve was dertien duim lang en vierendertigmaal tusschen andere halmen doorgeslagen. Het binnenste der kleine woning is met wol of met de katoenachtige deelen des zaads van den Amerikaanschen plataanboom bezet, en de vogel weet deze beide zelfstandigheden op zoodanige wijze te bewerken, dat er een stevig en tevens veerkrachtig kussen door gevormd wordt. Om deze soort van hangmatten voor storm en regenvlagen te bewaren, worden van verschillende punten des rands van het nest grashalmen, als zoo vele ankertouwen, naar de naaste takken geslingerd en met zoodanige kunst daaraan vastgemaakt, dat ik zelfs door den hardsten wind nooit zulk een spreeuwennest heb zien nederwerpen. Maar heeft de spreeuw geenen geschikten ooftboom gevonden, en ziet | |
[pagina 453]
| |
hij zich genoodzaakt, tot eenen treurwilg zijne toevlugt te nemen, dan vooral moet men zich over zijn vernuft verwonderen. Ik zelf was eens getuige van den angst, welke onder deze omstandigheden het ongelukkige spreeuwenpaar pijnigt. Verscheidene dagen houdt het zich bezig, om den boom te onderzoeken, en schijnt, als men naar de geuite klaagtoonen mag oordeelen, deswege met elkander te raadplegen. Het nest, dat gebouwd wordt, ofschoon uit dezelfde stoffen bestaande, krijgt nu eene andere gedaante. Hetzelve wordt aanmerkelijk langer, het buitenste weefsel veerkrachtiger gemaakt, en het draadwerk niet zoo sterk aangetrokken. De nuttigheid van dezen maatregel valt terstond in het oog, daar de takken, aan welke het nest hangt, dikwijls twaalf of zelfs vijftien voet lang zijn; bij eene andere inrigting zou den dus eijeren of jongen door het slingeren ligt uitgeworpen kunnen worden. Als bekwame bouwmeesters, weten de spreeuwen partij te trekken van alle voordeelen, die eene plaats oplevert. De nederhangende dunne takken van den treurwilg worden in bosjes vereenigd en met grashalmen zaamgebonden, even als de mandenmakers te werk gaan, om een kegelvormig mandje te vlechten. Zoo vereenigd en gepast zaamverbonden, dienen de takken tot steun voor het nest, terwijl derzelver digt loof het voor storm en onweder beschut. Ik heb de beide, zoo even beschrevene, soorten van nesten voor mij liggen, en niet alleen de bij derzelver bouw aangewende kunst, maar vooral het verstandig overleg, dat den vorm van het nest naar de gesteldheid der plaats wijzigde, schijnt mij toe, bewondering te verdienen. Die onverklaarbare aandrift tot eene doelmatige handelwijze is zekerlijk iets meer, dan hetgeen men gewoonlijk instinct noemt. (Het vervolg hierna.) |
|