| |
Noord-Amerikaansche vogels.
De volgende bijzonderheden zijn getrokken uit de berigten van den Amerikaanschen vogelkenner audubon, Franschman van geboorte, die, enkel uit belangstelling in de Natuurlijke Historie, eene lange reeks van jaren in Louisiana, Kentucky, Karolina, Pennsylvanië en andere gewesten van Noord-Amerika, ook aan de oevers van de Missisippi, Ohio, Hudson enz. doorbragt, de eenzame bosschen aldaar tot zijne studeerkamer maakte, die groote, met wilde dieren bevolkte woestijnen nu eens alleen, dan weder in gezelschap van vrouw en kinderen, in alle rigtingen doorkruiste, en daarom ook eindelijk zijnen oorspronkelijken naam tegen dien van American Woodsman (Amerikaanschen Woudman) verwisselde. Thans houdt hij zich te Edinburg op, reeds geruimen tijd bezig zijnde met de uitgave van een werk over de Ornithologie van Amerika. Dit werk, dat onder begunstiging van vermogende en edelmoedige bevorderaars van nuttige ondernemingen werd aangevangen en nog voortgezet wordt, is zekerlijk het meest verwonderlijke, dat drukpers en graveerstift ooit voortgebragt hebben. Het geheel zal uit 400 koperen platen op dubbel royaal-folio formaat bestaan en 2000 gekleurde afbeeldingen bevatten.
| |
| |
Elke vogelsoort, zelfs de Amerikaansche kalkoen en de grootste adelaar niet uitgezonderd, wordt naar de natuurlijke grootte voorgesteld; en deze reuzen onder de luchtbewoners zijn het, naar welke men het formaat der platen van het gansche werk heeft genomen. Bij de kleinere vogels is de overige ruimte op eene even zoo aangename als nuttige wijze aangevuld. Op deze platen, namelijk, ziet men nevens het mannetje en wijfje ook den jongen vogel, verder de planten, welke het meest begeerde voedsel dier soort uitmaken, de insekten, waarop dezelve jagt maakt, enz. Zoo bevat b.v. de plaat, waarop de kerslijster of kersendief van Baltimore staat, tevens eene fraaije afbeelding van den tulpenboom, dit prachtig sieraad der Amerikaansche bosschen. Op andere bladen ziet men schoone lianen (klimmende planten, die aan de boomstammen zich hechten) en op de bloemen kolibri's en vliegenvogels in keurige groepen zamengevoegd. De tekst levert geene dorre opgaven, maar de romantische geschiedenis dier gevleugelde geslachten, welke de Amerikaansche Woudman in hunne geheimste schuilplaatsen beloerd heeft; en hij vlecht op bevallige wijze het verhaal zijner eigene lotgevallen er in, en maakt den lezer alzoo tot getuige van zijne ontmoetingen.
| |
De Spotvogel.
De Europeaan, die den nachtegaal gehoord en bewonderd heeft, wanneer dezelve onder den breed getakten eik het statig nachtelijk lied aanheft, komt geheel terug van zijne bewondering, als hij den alleen in Amerika voorkomenden spotvogel hoort, ten tijde dat deze de toonen van zijn minnelied in Louisiana uit het loof van de nooit geheel ontbladerde kroon des zwaren magnesiebooms doet hooren. In deze oorden ziet men wijnranken en Indische jasmijn, in elkander gewikkeld, om dikke boomstammen slingeren, boven dezelve uitsteken, eene sierlijke kroon vormen en kronkelende nederhangen; balsemachtige geuren vervullen
| |
| |
de lucht - overal bloemen, welige plantengroei, hoogroode druiven, een zachte, aangename, bijkans bedwelmende dampkring; het is, alsof natuur, gebukt onder den last van hare schatten, hier heeft stilgehouden, om dezelve over dit gezegende land uit te strooijen in ruime mate. Slaat de wandelaar zijnen blik naar boven, zoo ziet hij het wijfje van den spotvogel op eenen boomtak rusten. Ligt, als een vlinder, vliegt het mannetje met snelle vlugt rondom hetzelve, zweeft opwaarts en nederwaarts en weder opwaarts, de vurige oogen onophoudelijk op het gaaiken gevestigd hebbende, en het voorwerp zijner liefde met den kop begroetende. Zoo dikwijls hij naar den hemel zich verheft, begint hij zijn vreugdelied op nieuw. Geen vogelzang in de wereld is welluidender en tevens krachtiger. De spotvogel begint niet, gelijk de nachtegaal, met langgerekte, zwaarmoedige toonen, maar slaat terstond met gevoel en kracht aan, wisselt dan af, en varieert vervolgens zijn lied met verwonderlijke kunst, terwijl hij pogingen schijnt te doen, om nabootsingen der zachtste natuurtoonen, het ruischen der bladeren, het gezang van den distelvink, het murmelen der beken, met zijne eigene muzikale compositie (zoo het mij vergund zij, dezen kunstterm hier te bezigen) te doen ineensmelten. Maar dit onder het vliegen uitgevoerde zangstuk is slechts een voorspel. Wanneer hij zich eindelijk op den tak, die zijne gezellin draagt, heeft nedergezet, worden zijne toonen wel minder brillant, maar voller, gevoeliger, meer uitdrukkende. Weldra verlaat hij zijne plaats weder, zweeft op nieuw nu naar boven, dan naar beneden, ziet in het rond, alsof hij zich verzekeren wilde, dat zijne rust door geen vijandig wezen wordt bedreigd, slaat met de vleugels, en zijne regelmatige bewegingen in de lucht gelijken een' vrolijken dans. Eindelijk zet hij zich weder nevens het wijfje, en geeft aan hetzelve, als slotstuk van het groote concert,
eene uitgelezene parodie, als 't ware, der zangen, geluiden en verschillende fluit- en andere toonen van schier alle andere vo- | |
| |
gelsoorten. Nu meent men den distelvink, den patrijs en den nachtuil te hooren; dan weder het kwaken van de eend en het klokken der hen. Eindelijk legt eene soort van zucht, een treurige, half verstikte toon, die uit de keel van het wijfje voortkomt, aan den spotvogel het stilzwijgen op, en lokt hem, om nader tot zijne gezellin te komen. Nu zijn zij een paar, fladderen te zamen door de lucht, en zoeken eene plaats, om te nestelen. Gewoonlijk kiezen zij hun verblijf in de nabijheid van een bewoond huis. Zij weten, dat zij van den landman niets te vreezen hebben. Geen vogel is minder schuw, dan de spotvogel. Weldra hebben de vijge-, oranjeäppel- en berkenboom de tot bouwing van het nest vereischte stoffen geleverd, en het met dorre takjes, bladeren, vlas en boomwol gestoffeerde kleine gebouw is op eene plaats, waar een tak zich in tweeën verdeelt, spoedig gereed. Vijf eijeren worden in het zachte leger gelegd, en het mannetje heeft niet anders te doen, dan te zingen, voor de veiligheid der zijnen te zorgen, en dus, zoo veel hij ver mag, de slangen, katten en roofvogels van zijne kleine bezitting verwijderd te houden. Zoo verloopen veertien dagen. Dan vliegen de jongen uit, scheiden van de ouden, en voorzien zelve in eigene behoeften.
Uit de berigten van a. wilson voegen wij aangaande dezen vogel hier nog het volgende nevens:
De vederen van den spotvogel hebben niets bijzonder merkwaardigs; zijne gestalte is bevallig; de vlugge en aardige bewegingen, het vuur der oogen, derzelver snuggere uitdrukking, wanneer de zoo vatbare leerling naar de lessen, welke door de gevleugelde boschbewoners hem gegeven worden, luistert of zich oefent in het gehoorde - dit alles onderscheidt en kenmerkt onzen zanger. Met deze eigenschappen vereenigt hij eene heldere, buigzame stem, die voor alle wijzigingen vatbaar is, en alle overgangen van toonen, van de teedere en zachte toonmengelingen der boschlijster tot het ruwe en wilde geschreeuw van den kaalkoppigen adelaar, kan
| |
| |
nabootsen. Met verwonderlijke juistheid weet de spotvogel toon, maat en stemleiding van andere vogels te vatten, maar overtreft hen allen in uitdrukking en liefelijkheid, welke hij door zijn aangenaam geluid in de nagebootste wijzen brengt. Zijn kunstvermogen bepaalt zich echter niet alleen tot nabootsing; ook zijn natuurlijke zang is even zoo schitterend als welluidend; maar hij breekt dien dikwerf af, om zijne zucht tot nabootsing in te volgen, en daarna vat hij denzelven weder op. Deze zangoefeningen duren nooit korter dan een half uur, soms wel een geheel uur en langer. Gedurende dezen tijd zijn zijne uitgebreide vleugels, zijn witgevlekte staart, zijne vrolijke en levendige bewegingen niet minder vermakelijk voor het oog, dan de heldere en welluidende toonen van zijn gezang aangenaam voor het oor klinken. Men ziet hem als in hooge verrukking, in eenen kring ronddraaijen, naar mate van de buigingen der stem den boom op- en afstijgen, ook wel met de snelheid van eenen pijl in de hoogte vliegen, alsof hij, gelijk zeker natuuronderzoeker het uitdrukt, zijne ziel, die hij met den laatsten zijner toonen had uitgeademd, wilde terughalen. Een blinde zou, wanneer hij den spotvogel hoorde, zich verbeelden, dat een aantal onderscheidene vogels zich vereenigd had, om eenen wedstrijd in het zingen te beginnen. Zijne bekwaamheid in het nabootsen is zoo groot, dat hij niet alleen jagers en vogelvangers, maar ook andere vogels zelfs misleidt, welke op het geluid van zijne stem, dat zij niet zelden voor een roepen of voor eene noodiging houden, naar hem toe ijlen. Somwijlen worden zij door schrik bevangen en vlugten in het digtste van het hout; doch ook daar is het wederom de spotvogel, welke, door nabootsing van den valk, hen uit hunne schuilplaatsen opjaagt.
(Het vervolg hierna.)
|
|