ningen vruchteloos waren, begon men strenge maatregelen tegen den vader en de moeder des weggeloopen lotelings te nemen. Het hielp niets. De Prefect, vergramd, dat de zaak zoo lang duurde, liet eindelijk den eenvoudigen dorpbewoner voor zich roepen.
De arme boer verscheen aan de Prefectuur. Eerst poogde de Secretaris, en daarop de Prefect zelf, hem te doen begrijpen, dat zijn pligt vorderde, de schuilplaats van zijnen zoon te openbaren. Doch zij konden op geenerlei wijze iets uitlokken. De landman bleef betuigen, dat hij het verblijf van zijnen zoon niet wist. Nu begonnen de Prefect en zijn Secretaris hevig te dreigen. De beide Heeren geraakten eindelijk in geweldige drift, toen de arme man hen met koelbloedigheid aanzag, terwijl hij zijnen hoed tusschen de vingers draaide. ‘Wij zullen u wel daartoe weten te brengen, dat gij uwen zoon wedervindt!’ sprak de Secretaris. - ‘Dat zal mij inderdaad regt lief zijn,’ hernam de boer. - ‘Ik moet hem levend of dood hebben,’ zeide de Prefect, en hiermede liep die zamenkomst af.
De landman keerde vol angst naar zijne woning terug; want hij wist inderdaad niet, waar zijn zoon was, en hij vreesde voor erge gevolgen. Zijn vermoeden werd maar al te spoedig bewaarheid. Reeds den volgenden dag kreeg hij inlegering van een' Gendarme te paard, die zoo lang moest blijven, tot dat de weggeloopen loteling wedergevonden zou zijn.
De onwelkome gast verteerde weldra den kleinen voorraad des armen landmans. Deze verkocht daarop het gouden kruis, de gouden oorringen van zijne vrouw, zijne zilveren gespen enz. enz. - voorts een klein stuk land, en eindelijk zoude ook het huis nog volgen.
Eer echter het huis, met den daarbij liggenden akker, werd verkocht, ontstond er een vrij hevige twist tusschen man en vrouw. Hij beweerde, dat zij wel wist, waar de zoon was. De Gendarme moest eindelijk tusschenbeiden komen, daar de wanhopige boer zijne vrouw, welke hij echter in den grond hartelijk liefhad, de zware holblokken dreigde naar het hoofd te werpen. Van dit tijdstip af aan gevoelde de Gendarme een innig medelijden met de arme lieden, en liet zijn paard aan den weg of op de gemeenteweide grazen. Eenige buren verschaften stroo en haver, en de Gendarme