| |
Verslag van een tooneelstuk, getiteld: Le Roi s'Amuse, drame, par Victor Hugo.
(Vervolg en slot van bl. 322.)
Derde Bedrijf. (De antichambre van den Koning op het Louvre.) De Vorst verschijnt in een keurig négligé. Op zijne vergunning wordt blanche binnengeleid, buiten zijn toedoen door zijne Hovelingen geschaakt, hem niet als den Koning kennende, door hem als de minnares van zijnen Hofnar beschouwd. Allen vertrekken. Zij valt hem te voet. De Koning zegt:
Étre Roi ne saurait gâter un amoureux. -
La France, un peuple entier, quinze millions d'hommes,
Richesse, honneurs, plaisirs, pouvoir sans frein ni loi,
Tout est pour moi, tout est à moi, je suis le Roi!
Hé bien! du souverain tu seras souveraine.
Blanche! je suis le Roi; toi, tu seras la Reine!
Na een alles behalve kiesch tooneeltje, ontslipt blanche aan de armen des Konings... in deszelfs slaapvertrek, waarin hij, den sleutel bij zich hebbende en de deur met geweld opendringende, haar volgt, dezelve achter zich toesluitende. Marot, gevolgd door eenige Edellieden, verschijnt, en zegt:
Le lion a trainé la brebis dans son antre!
| |
| |
Triboulet komt op. Hij is zeer bleek, maar laat niets blijken. Hij zoekt, doorzoekt, bespiedt alles, de aanwezigen, de deuren enz. ‘Waar hebben zij haar verborgen?’ Hij polst de Hovelingen, die, met kwaadaardige vreugd, hem bespotten. Hij wreekt zich door bijtende wederscherts. Eindelijk roept hij uit, met eene donderende stem: ‘Zij is hier, met den Koning!’
C'est ma fille! - Oui, riez maintenant!
Ah! vous restez muets! vous trouvez surprenant
Que ce bouffon soit père et qu'il ait une fille?
Les loups et les seigneurs n'ont-ils pas leur famille?
Ne puis-je avoir aussi la mienne!
Vous lui vendriez tous, si ce n'est déjà fait,
Pour un nom, pour un titre, ou toute autre chimère.
Toi, ta femme, Brion! - Toi, ta soeur! - Toi, te mère!
Non, il n'appartient point à ces grandes maisons
D'avoir dei coeurs si bas sous d'aussi fiers blasons!
Non, vous n'en êtes pas! - Au milieu des huées
Vos mères aux laquais se sont prostituées!
Hij wil de deur opentrappen; allen verzetten zich daartegen.
Hij raaskalt. Eindelijk uitgeput, zegt hij:
Ah Dieu! Vous ne savez que rire ou que vous taire!
C'est donc un grand plaisir de voir un pauvre père
Se meurtrir la poitrine, et s'arracher du front
Des cheveux que deux nuits pareilles blanchiront!
Op eens springt de deur van het Koninklijk slaapvertrek open. Blanche, wanhopig, verwilderd, met losbangend haar, valt, met een' ijzingwekkenden kreet, in 's vaders armen. Deze, buiten zichzelven van blijdschap, kan geen ander denkbeeld plaats inruimen:
J'ai tant de joie au coeur que maintenant j'ignore
Si ce n'est pas heureux - je ris, moi qui pleurais! -
De te perdre un moment pour te ravoir après!
Maar blanche wekt hem uit dien blijden droom, bedekt
| |
| |
haar gelaat, en openbaart hem hare schande. Triboulet verstomt. Allen verwijderen zich, vervaard door eene wanhoop, die den Hofnar over hen doet heerschen: Allez-vousen d'ici! Thans zijn vader en dochter alleen. Volgt eene waarlijk roerende zamen- en alleenspraak met zichzelven van triboulet:
Je m'étais résigné, j'acceptais ma misère.
Les pleurs, l'abjection profonde et nècessaire,
L'orgueil qui toujours saigne au fond du coeur brisé,
Le rire du mépris sur mes maux aiguisé,
Oui, toutes ces douleurs où la honte se mêle,
J'en voulais bien pour moi, mon Dieu, mais non pour elle!
Plus j'étais tombé bas, plus je la voulais haut.
Il faut bien un autel auprès d'un échafaud.
afgebroken door de duldelooze, schandelijke bekentenis van blanche, dat zij haren schender nog bemint! - Verschijnt eene wacht van soldaten, den Heer de saint-vallier naar de Bastille wegleidende, die zich echter, in 't voorbijgaan, naar het vertrek des Konings wendt, en den Hemel, als 't ware, aanklaagt, dat God noch menschen hem nog gewroken hebben van eenen Vorst, die hem zoo ongehoord mishandeld heeft; waarop triboulet, het hoofd opheffende, antwoordt:
Comte! vous vous trompez. - Quelqu'un vous vengera!
Vierde Bedrijf. (Andere afgelegene wijk, met een inzigt in het moord- en ho ... huis van saltabadil.) Triboulet en blanche, op de straat, in gesprek, verklaart de laatste andermaal, (onbeschaamd en wulpsch genoeg) dat zij den Koning bemint, zoo sterk als haren vader, ja dat zij voor hem in den dood zou gaan! Triboulet poogt haar voor 't minst te genezen van den waan, dat hare liefde beantwoord wordt, en plaatst haar te dien einde voor eene spleet in den muur van het huis van saltabadil, door welke zij NB alles zien kan, wat daar binnen omgaat. Zij ziet dan ook den Vorst, in Officiersgewaad, die den sluipmoordenaar op den schouder klopt: Ta soeur et mon verre! De flesch en het meisje verschijnen op staanden voet. De broeder verwijdert zich, en, buiten zijnde, ontwaart hij
| |
| |
triboulet, en zegt hem, dat zijn man in hunne handen is. Volgt een tooneel tusschen den Koning en maguelonne, waarvan wij de weêrga bezwaarlijk in eenig openbaar bordeel kunnen onderstellen! Het meisje voegt den Vorst, die zegt, dat hij in zeker opzigt denkt even als Koning salomo, zeer naïf toe:
Tu vas au cabaret plus souvent qu'au sermon!
Blanche, die dat alles (regt eerbaar!) heeft bespied, wendt zich nu naar haren vader, die haar eenige wenken geeft van hetgene hij voorheeft, en haar beveelt, zich, in gereedliggende manskleederen, te paard naar Evreux te begeven. Zij vertrekt. Triboulet geest een teeken aan saltabadil. Het wordt nacht. Triboulet geeft goudgeld aan den moordenaar, na van hem de verzekering te hebben ontvangen, dat zijn (onbekende) gast, daar de nacht donker en onstuimig zal zijn, wel bij zijne zuster zal blijven. Triboulet zegt, dat hij te middernacht terug zal komen. ‘Niet noodig,’ herneemt de ander:
Je puis jeter tout seul un cadavre à la Seine.
‘Neen, ik zelf wil het daar inwerpen.’ - ‘Zoo als gij verkiest; ik zal hem u dan in een' zak leveren.’ - ‘Zijn naam?’
Son nom? Veux-tu savoir le mien également?
Il s'appelle le crime, et moi le châtiment!
Intusschen wordt het tooneel binnenshuis, van schaamteloos, al erger en erger! Saltabadil geeft heimelijke teekens aan maguelonne. Zij doet, alsof zij verwacht, dat bij zal heengaan. De Koning zegt:
D'un temps à ne pas mettre un poète à la porte?
Maar, zoo is 't dan ook niet gemeend, en de Koning klimt met eene ladder naar de vliering, hem tot slaapvertrek aangewezen. Vermoeid en beschonken, slaapt hij spoedig in. Het dondert en bliksemt. Blanche verschijnt op straat, in mans rijgewaad, gelaarsd en gespoord; terwijl men den sluikmoorder ziet drinken, en zijne zuster, met eene lamp, den
| |
| |
slapenden Koning ziet bespieden en diens degen wegnemen. Intusschen houdt blanche eene alleenspraak, waarvan het referein is: ‘Hij bemint mij dan niet meer!’ Zij plaatst zich vervolgens weder aan de scheur in den muur; verneemt daar den aanslag; de begeerte van het meisje, om hun slagtoffer, beau, galant, fier comme Apollo, te sparen; ziet den broeder een' ouden linnen zak en een' straatsteen voor den dag halen, en den zak haar om te verstellen aanbieden: waartoe?...
Pour y mettre au plus vite,
Quand j'aurai dépêché là-haut ton Apollo,
Son cadavre et ce grés, et tout jeter à l'eau.
waarop blanche, te regt, bij zichzelve vraagt:
N'est-ce pas dans l'enfer que je regarde ainsi?
Maguelonne roept uit:
Tuer un beau garçon, qui n'est pas du commun,
Pour un méchant bossu fait comme un S! -
en poogt den broeder over te halen, om den gebogchelden zelven in den zak te sloppen. ‘Hoe!’ zegt deze, ‘ben ik dan een bandiet, een dief? Een' kalant te dooden, die mij betaalt!’ - ‘Wel, neem dan dezen takkebos.’ - ‘Dat gaat niet; want dat leeft niet.’ Zij blijft er echter op staan, dat hij gespaard worde. Hij laat zich eindelijk gezeggen; en nu besluit men, NB, den eersten reiziger den besten, die zich mogt aanmelden, in deszelfs plaats te dooden. Blanche, dit hoorende, verzucht:
O Dieu! vous me tentez, vous voulez que je meure!
Faut-il que pour l'ingrat je franchisse ce pas?
‘Maar neen!’ zegt zij:
Je ne veux pas mourir pourtant. J'ai mieux à faire.
De klok slaat. Geen reiziger meldt zich aan. Kwartier vóór twaalf. Nog één kwartier uurs, en de Koning moet er aan! Maguelonne schreit, en blanche roept uit:
Quoi! cette femme pleure!
Et moi, je reste là, qui peut le secourir!
Puisqu'il ne m'aime plus, je n'ai plus qu'à mourir.
Eh bien! mourons pour lui.
| |
| |
De broeder worstelt intusschen met de zuster, en heeft den voet reeds op de ladder - blanche klopt aan, klopt nog eens aan - de broeder zegt: ‘Mortdieu! wacht! geef mij stuks mijn mes, dat ik het eerst wat slijpe!’ (Dit staat er, Lezer!) Zij doet het; men ziet het, blanche hoort het, en zij zegt: ‘o Hemel! 'k hoor het mes, dat zij te zamen slijpen!’ Zij valt op hare kniën, - bidt voor den Koning, dien zij beklaagt en bemint, dat hij gelukkig en lang leve! - klopt wederom - saltabadil, na zijn mes nog eerst eens op de tafel beproefd te hebben, of 't wel scherp genoeg is, plaatst zich achter de deur - blanche treedt binnen - de gordijn valt!
Vijfde Bedrijf. (Hetzelfde tooneel.) Donkere nacht. Het moordhol is gesloten; men ziet nergens licht. Triboulet treedt op, in een' mantel gewikkeld. Hij komt zijnen heeten dorst naar wraak lesschen - den zak in ontvang nemen! Eene alleenspraak, de helft van welke eene soort van Godslastering tevens is. Middernacht slaat; hij klopt, en hem wordt, in het duister, een zwaar pak ter hand gesteld. Triboulet, door eene stuipachtige vreugd bewogen, sleept den bruinen, langwerpigen zak tot vooraan op het tooneel, overhandigt saltabadil eene beurs, en beschouwt, terwijl de ander het geld natelt, denzelven: Il est donc des bonheurs dans la haine! Alleen zijnde, in stede van zich te haasten, om zich van den zak te ontdoen, doet triboulet eene aanspraak, tot zichzelven en tot den zak, van meer dan 60 regels. De sporen ontwarende, die den zak doorboorden, zegt hij: C'est bien lui! zet den voet op denzelven:
Le voilà sous mes pieds, je le tiens, c'est lui-même.
La Seine pour sépulcre, et ce sac pour linceul.
en mediteert nu, met de armen over elkander geslagen, al voort: Que dira l'avenir? Het loopt al verder in het zotte: Peut-être, zegt hij,
- peut-être demain des crieurs inutiles,
Montrant des tonnes d'or, s'en iront par les villes,
Et crieront au passant, de surprise éperdu:
‘A qui retrouvera François Premier perdu!’
Thans wendt hij zich weder tot den zak; spreekt tot den dooden; vraagt bij herhaling, of hij hem verstaat; scheldt, ja trapt hem! ‘Wanneer de wraak in ons is gevaren,
| |
| |
Dans le coeur le plus mort il n'est plus rien qui dorme,
Le plus chétif grandit, le plus vil se transforme,
L'esclave tire alors sa haine du fourreau,
Et le chat devient tigre, et le bouffon bourreau!
Hij eindigt met te zeggen: A l'eau, François Premier! en sleept den zak tot aan het water. Op dit oogenblik gaat de deur van het moordenaarshol open; maguelonne verschijnt, ziet rond, wenkt, de Koning treedt ten huize uit, neuriet het referein van een liedje - triboulet verschrikt, luistert, hoort andermaal, in de verte, hetzelfde referein en de welbekende stem! Hij roept uit:
O malédiction! ce n'est pas lui que j'ai!...
Mais qui donc m'a-t-il mis à sa place, le traitre!...
Een menschelijk ligchaam is 't toch.... Hij verscheurt den zak van boven tot beneden.... de donkerheid belet hem iets te zien.... hij heeft intusschen het ligchaam half uit den zak getogen.... een bliksemstraal verlicht het.... hij slaakt een' ijlhoofdigen kreet.... blanche, zijne eigene dochter blanche, aanschouwen zijne oogen! Een tweede bliksemstraal, die haar bleek gelaat en geslotene oogen verlicht, verdrijft allen twijfel. Eene flaauwe stem: ‘Wie roept mij?’ laat zich vernemen. Zij rigt zich ten halve op; een hemd alleen bedekt haar, geheel bebloed, het haar loshangende; terwijl het overige van haar ligchaam in den zak verborgen is. ‘Mijn vader!’ stamelt zij: ‘Ik beminde hem al te zeer... ik sterf... voor hem.’ - ‘Sterf niet, bid ik u!’ (je t'en prie! dus staat er.) Hij roept, schreeuwt, rukt zich het haar uit het hoofd, vliegt naar eene klok, luidt die uit alle magt, brult: ‘Hulp! moord! brand!’ keert terug tot het lijk - ja, tot het lijk; blanche is niet meer! - Er komt volk, met flambouwen. Triboulet grijpt een' karreknecht bij den kraag: ‘Hebt gij paarden - een rijtuig?’ - ‘Ja.’ - ‘Wel nu, neem mijn' kop, en werp dien onder de wielen!’ - Men wil hem van het lijk verwijderen. Vernieuwde woede. Hij werpt zich bij hetzelve neder, omhelst het, legt het te regt, gelijk eene moeder haar slapend kind, veegt haar het voorhoofd af, drukt haar wederom in zijne armen, waant, dat zij nog leeft, tot dat een heelmeester hem verklaart, dat zij dood is, en hij, met den kreet: ‘Ik heb mijn kind vermoord! ik heb mijn kind vermoord!’ ter aarde stort. - Einde.
|
|