Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1833
(1833)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe effektenbeurs des menschelijken levens.Ga naar voetnoot(*)Onlangs, om een' vriend te zoeken,
Dwaalde ik Amstels Beurs in 't rond,
En bezocht er alle hoeken,
Tot ik hem, haar' pilaar, vond.
'k Vond hem, waar ik 't niet verwachtte;
'k Vond hem.... in d' Effektenhoek,
Dien ik heel curieus betrachtte,
Als mij een gesloten boek.
| |
[pagina 280]
| |
'k Heb een' blik in 't boek geslagen,
Dat van spooksels overvloeit,
Beurtlings hoop en vrees doet dagen,
Dag en nacht den lezer boeit;
Dat den mensch, bij cijfers levend,
Doet bestaan door 't blind geval,
En de ziel, in cijfers zwevend,
Soms herschept in een getal!
Maar niet enkel in dien handel
Wordt te vaak het middel doel;
Ook in onzen ganschen wandel,
In des levens bont gewoel.
Dan, geenszins tot zedepreken
Heb ik 't Beursgewoel beschouwd;
't Lust mij, in de taal te spreken
Van dien hoek, naar best onthoud.
Toegepast op 't Menschlijk Leven,
Dekk' die spraak het met een kleed,
Waar gij, naar mijn spelend streven,
Al zijn' onlust bij vergeet!
Weinig, in de Kinderdagen,
Valt te melden van 't Effekt,
Dat noch vaste koers helpt schragen,
Noch soliditeit verstrekt.
Nu eens vallend, dan weêr rijzend,
Is de gang niet geassureerd;
Maar, op rijper toekomst wijzend,
Ook niet zelden geanimeerd.
Immer toch veel variatie,
Met een onophoudlijk spel,
En tot kleine speculatie
Leent het zich bijzonder wel. -
| |
[pagina 281]
| |
In de prille Jong'lingsjaren
Wordt de Beurs gefrequenteerd,
Of zij enkel goud zal baren,
En met lust gespeculeerd,
Alles, alles wordt verhandeld,
Zelfs het incourantste goed;
Op den weg, dien men bewandelt,
Menig frauduleus bankroet.
Wél hem, die, 't solide minnend,
In den wind niet speculeert,
En, die dwaze zucht verwinnend,
Zich nog tijdig retireert!
Wél hem, die op Wetenschappen
En op Kunst beleening doet!
Deze toch, wat ook moog' slappen,
Schoon op tijd, betalen goed.
In de Vriendschap steeds omzigtig,
Schenk' hij zulke geen crediet,
Die, aan Ondeugd medepligtig,
Geen moréle rente biedt.
Speculeert hij in het minnen; -
Minnen is een zoete zaak;
Maar de weg, voor die 't beginnen,
Duister vaak, als - 't Syndikaat!
't Is de weg van 't Echteleven,
Die perpetuéle vreugd
En een rente alleen kan geven,
Steeds bestaanbaar met de Deugd.
Als een mooi, lieftalig bekje
's Jong'lings hart veroverd heeft,
En 't bezit van zoo'n Effektje
't Doel is, waar zijn ziel naar streeft;
Hoe de koers moog' willig wezen,
Hooger, hooger biedt hij op;
Moet hij concurrentie vreezen,
Hij drijft Liefdes koers ten top.
| |
[pagina 282]
| |
Thans, ten toppunt van genoegen,
Groeit zijn heil van uur tot uur;
Hoe de Beursgang hem doe zwoegen,
't Loon verzoet hem al het zuur.
En mag hij de Premie trekken,
Aan 't Effekt meest geannexeerd,
Premie, die tot vreugd kan strekken,
Door de Liefde gecreëerd;
Dan ook, met die nieuwe weelde,
Wordt hem nieuwe zorg vertrouwd;
Veel, van 't geen den Jong'ling streelde,
Met een ander oog beschouwd.
Kind'ren zijn als Kansbiljetten,
Die, gelukkig uitgeloot,
Al de zorg ligt doen verzetten,
Hun gewijd van Moeders schoot.
Maar wanneer, spijt al ons waken
En het Ouderlijk geduld,
Ze al die zorgen eens verzaken, -
Ach! wat zijn zij?.... Dood Schuld! -
Onvermoeibaar zij het streven
Van den Mannelijken tijd,
Dien hij, in 't bedrijvig leven,
Op de Groote Beurs verslijt.
Doet hij in solide stukken,
Waagt hij, hand'lend, niet te veel,
Dan valt hem, bij 't welgelukken,
't Onbeperktst crediet ten deel.
Maar, zoo hem Fortuin niet diene,
Legg' hij zelf haar niet aan band,
Vall' nooit in de contramine,
Die vaak armoê teelt en schand'.
't Gaat toch vast, de beste rente
Geeft het kapitaal der Deugd,
Genoteerd, in 's levens lente,
Op de prijscourant der jeugd.
| |
[pagina 283]
| |
Als de dagen dan verschijnen,
Die, met onverbidb'ren spoed,
De restanten doen verdwijnen
Van het jeugdig bruisend bloed;
Als men wil beleening sluiten
Op de jaren, die men draagt;
Maar de Tijd, door niets te stuiten,
Geforceerde heffing vraagt:
o! Dan zijn 't de kapitalen,
In 't verleden opgelegd,
Deugd en Godsvrucht, die nooit falen,
Nimmer worden opgezegd. -
Laat ons van den Grijsaard leeren.
Hoe is 's levens koers gezakt!
Zal de Dood nog prolongeren,
Of vernietigt hij 't contract?
Lusteloos en flaauw in 't hand'len;
Meestal weinig kooplust meer;
Zeer gedrukt en slap in 't wand'len,
Werpt een beunhaas hem ter neêr.
Wat hij nog ter markt kan brengen,
Wil niet langer aan den man;
Wat het lot nog wil gehengen,
Trekt hij naauw courtage van.
Wat dan rest u, arme Grijze? -
‘O!’ dus spreekt hij, ‘eindloos veel;
En ik dank Hem, den Alwijze,
Voor hetgeen mij viel ten deel.
Van dat ik, in 't prilst der jaren,
's Levens Beurs betrad, tot thans,
Maakte ik jaarlijks, zonder sparen,
Mijne zeedlijke balans.
'k Stuitte vaak op kwade posten,
Onbedachtzaam gecreëerd,
Telkens, maar te mijner kosten,
Door berouw geliquideerd.
| |
[pagina 284]
| |
Schoon, als Jong'ling, de Ondeugd hatend;
Troffen Deugd en Ondeugd zaam,
Deze biedend, gene latend,
Was mijn keus niet steeds bekwaam.
'k Zag mijn debet vaak bezwaren
Met veel Werkelijke Schuld:
Ach! hoe had ik 't kunnen klaren,
Zonder mijn Patroons geduld?
Loste ik eens eene Obligatie,
Altijd bleef er Achterstand,
En, met luttel variatie,
Immer debet voor de hand.
Wat de Mensch hier om moog' zetten,
's Levens schuld, nooit ingehaald,
Wordt, gelijk Schatkistbiljetten,
Door hem niet voluit betaald.
Ja, ondanks al 't prolongéren
Van den Grooten Crediteur,
Staat een zeedlijk bankroetéren
Elk in 't einde voor de deur.
Want na Beurstijd geenen handel.
Sluit voor ons zich ééns haar kring,
Wat er dán is in den wandel
Loopt voor onze rekening!
Maar ons rest het vast vertrouwen
Op den Grooten Principaal.
Dit, zoo wij op Hem slechts bouwen,
Schenkt ons Hemel-kapitaal.
Trachten wij steeds zóó te leven,
Met een waar berouw vervuld,
Dat ons eenmaal word' vergeven
Al onze Uitgestelde Schuld!
Wordt de Levensobligatie,
Vroeg of spâ, dan afgelost,
Rest ons, zonder variatie,
Een perpetuéle post.’
1832.
|
|