| |
Hollands legerhoofden.
Eén handhaaft, in vorstlijke grootheid gehuld,
Zijn schepter en landregt naar waarde.
De sterren, wier luister het luchtruim vervult,
Zijn beelden der vorsten van de aarde;
Zij wentlen en volgen de wet van den tijd;
Maar één is onwrikbaar, de maanden ten spijt.
Zij staat in het noorden des hemels vol gloed,
En vonkelt verdoolden ten baken;
Die ster is de poolster. Gekruld aan haar' voet
Beweegt zich de felste der draken,
En rondom haar' zetel aanschouwt zij den gang
Van magtige lichten, in dreigend gedrang.
Daar vlammen de groote, de noordlijke kroon,
De dolfijn, die koning der zeeën,
Twee arenden, forsch als de vogel der goôn,
En kronklend, vol giften en weeën,
De listige slang haar vijandig in 't oog, -
Maar rustig en vol staat zij pal aan den boog.
Want voor haar, in 't reusachtig beeld van den beer,
Het beeld van Callisto, verzamen
Bevriende gesternten zich lustig ten heer,
En staan onder schittrende namen;
Een zevental, blakend en blindend van glans,
Verkondigt den stand van het heer aan den trans.
Twee hunner, haar zelve regtlijnig verwant,
Staan voor, aan de spitse der scharen,
En zetten den scheemrigen avond in brand;
Vijf andren, die 't duister doen klaren,
Gaan stout op hun schreden de legermagt voor,
En toonen aan hoofden, min glansrijk, het spoor.
| |
| |
Dat leger van lichten beteugelt den draak,
En dwingt hem den opslag te neigen;
Al wet hij zijn klaauwen en opent zijn kaak,
Hij deinst en krimpt weg voor hun dreigen,
En al de gedrogten van 't sterrijk azuur
Aanschouwen, op afstand, hun schittrende vuur.
Herkent ge in die sterren de vorsten van de aard',
Oud-Holland en 't heer zijner telgen? -
Die poolster is Nassau, een wereldkroon waard';
Die draak is de roofstaat der Belgen;
Die arenden, noordkroon, en dolfijn en slang,
Wij, broeders! wij kennen die allen sinds lang.
Wat lot ware 't lot van oud-Holland geweest,
Een keten van last en ellenden,
Had Nassau, verlicht en volhardend van geest,
't Gevaar niet door vastheid doen enden;
Had hij geen getrouwen in 't wapen vereend,
En 't regt met den zwaarde zichzelven verleend?
Herkent ge in die sterren het beeld van ons heer?
Wat waar' van oud-Holland geworden
Met zonen, verwijderd van moed en van eer?
Een prooi van verwilderde horden.
De vastheid des Konings had weinig den staat
Bij lafheid of slapheid van burgers gebaat.
Maar vuur was de boezem van groot en van kleen,
Om 't land tegen vreemden te dekken,
En God schonk ons helden, ervaren meteen
Om 't rigtsnoer en voorbeeld te strekken;
Zij hebben, naast Nassau, ons onregt vergoed;
De zege hangt meer van beleid af dan moed.
Daar staat het, dat leger; daar staat zij, die magt
Van knechten, verbroederd met vorsten;
Met hoofden vol kunde, met armen vol kracht
En vrijheid en moed in de borsten;
Daar staat zij gelauwerd, en blinkt voor het oog
Van 't starend Euroop, als Callisto omhoog.
| |
| |
Twee helden ter spitse, uit Nassau geteeld,
Vijf andren, die na hen bestieren,
Voltooijen den spiegel van 't reusachtig beeld
Met zeven helvonklende vieren.
De schoonste is Oranje, die vorstlijke loot,
In daden en glorie mijn zangster te groot.
Bezijden dien krijgsheld en rondom hem heen,
Wachthoudend aan 't hoofd der getallen,
Staan Weimar en Meijer, Cort Heilgers, van Geen
En Knodser, en boven die allen
Prins Fredrik, de tweede der vorstlijke zoons,
De hoogmoed der natie, de luister des troons.
Zij hebben, ontzaglijk in moed en beleid,
Van helden, min schittrend, omgeven,
Ons jeugdige leger de zege bereid,
Oud-Holland in waarde verheven,
En de uitspraak van Nassau verzwaard, in de schaal
Der staatkunde, met het gewigt van ons staal.
Daarvoor zij hun dank en bewondring en lof;
Hun leven moog de Almagt verlengen!
O Vader der lichten! Bewaker van 't stof!
Vervul Gij de beê, die wij plengen! -
Uw schild en Uw wapen was allen nabij;
Behoud ons die helden, en kweek er als zij!
Dan, aan den staatkundigen trans van Euroop,
Zal Nassau, als poolster, verblijven,
Schoon de andre gestarnten, in wisslenden loop,
Naar tijden bewegen en drijven;
Dan blinkt steeds ons leger van glorie en kracht,
Als 't schittrende beeld van Callisto bij nacht.
|
|