Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1833
(1833)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 237]
| |
Mengelwerk.Over het woord ΑΔΕΛΦΟΣ in de schriften des Nieuwen Testaments, met betrekking vooral tot den Heere Jezus.Het denkbeeld, dat maria, de Moeder des Heere, na het ter wereld brengen van het Heilige, dat uit haar geboren moest worden, en alzoo behalve dezen haren Goddelijken Wonderzoon, andere kinderen bij jozef gehad zoude hebben, heeft voor het kiesche gevoel iets hinderlijks, iets terugstootends. De hitte, waarmede men in de Roomsche Kerk het onaannemelijke daarvan heeft beweerd, mag misschien beschouwd worden, als de voornaamste aanleiding bij vele Protestanten gegeven te hebben, om de stelling, dat maria meer kinderen gehad hebbe, te drijven en vast te houden. Hierdoor toch verwijderde men zich zoo veel te verder van de verdedigers der onbevlekte ontvangenis, en zoodanig eene handelwijze is doorgaands de weg, dien, bij groot verschil van gevoelens, voornamelijk in zaken van Godsdienst, de tegenover elkander staande partijen plegen te bewandelen, terwijl men daarbij dikwijls niet eens bemerkte, dat men, om het ongerijmde van een bestreden gevoelen duidelijk aan het licht te stellen, zelve in groote ongerijmdheden vervalt. Dan, welke de bron zij, waaruit vroeger bij de Protestanten dat gevoelen is voortgevloeid, vreemd dunkt het mij in allen gevalle, dat onder ons, zelfs nu nog, Godgeleerden gevonden worden, die hetzelve voorstaan, en ik vrage, van waar dit? - Uit de omstandigheden bij deze en gene Euangelische verhalen laat zich dienaangaande geen besluit opmaken, en even min uit de, daarbij gebezigde, bewoordingen of derzelver samenhang: zelfs het woord πρωτότοκον (eerstgeboren), voorkomende | |
[pagina 238]
| |
matth. I:25 en luk. II:7, kan, in het Grieksch van het Nieuwe Testament, te dezen niets afdoen, gelijk allen taalkundigen bekend is. Ik zoude dus den grond daarvan in niets anders weten te zoeken, dan in de opvatting van het woord ἀδελϕὸς (broeder): maar hoe is het met die benaming bij de Ouden gelegen geweest? Dat bij de Hebreën niet alleen eigen of volle neven en nichten aan elkander onderling, maar ook soms aan de kinderen van hunne broeders en zusters de namen van broeders en zusters gaven, weet men algemeen, en blijkt dit bovendien in 't bijzonder, behalve uit andere Bijbelplaatsen, uit de levensgeschiedenis der Aartsvaderen. Bij de Romeinen hadden evenzeer de woorden frater en soror soms eene ruimere beteekenis. Zoo schrijft onder anderen cicero aan attikus, Ep. V: Quantum dolorem acceperim lucii fratris nostri morte, tu existimare potes; welk zeggen men niet anders kan vertalen dan: Hoe groot eene droefheid mij veroorzaakt hebbe het afsterven van onzen (mijnen) neef lucius, kunt gij best beoordeelen. Op gelijke wijze noemt hij, Orat. Philipp. II. C. 38 en elders, antonnia de vrouw en tevens de zuster van m. antonius, schoon die twee elkander niet nader bestonden, dan als volle neef en nicht. Even zoo noemt livius, (L. XIX. C. 30) sprekende van massinissa en de kinderen van deszelfs oom desulces of oesalces, dezelven onderling fratres patrueles.Ga naar voetnoot(*) Dat dit zelfde ook bij de Grieken plaats had, lijdt geen twijfel. Misschien wel kan men te hunnen opzichte niet even zulke regtstreeksche bewijzen aanvoeren, als omtrent de Hebreën en Romeinen; doch de zijdelingsche zijn van zulken aart, dat zij voor regtstreeksche gelden mogen. - Dionysius halicarnassensis bezigt, L. III. C. 15. n. 4, onder anderen het woord ἀδελϕὸς in de voormelde beteekenis, als hij, gewagende van den voorslag van fuffetius, Opperhoofd der | |
[pagina 239]
| |
Albanen, aan tullus hostilius, Koning van Rome, om het geschil der beide volken te doen beslechten door een lijfgevecht tusschen de drie horatii ter eenre en de drie curiacii ter andere zijde, den Koning op dien voorslag doet aanmerken: dat hij het te wreed vond, deze twee drietallen elkander te laten bestrijden, vermits zij, als wederzijds uit twee eigen zusters gesproten, onderling ἀδελϕοὶ (broeders) waren. - Wat nu van dit verhaal als geschiedenis wezen moge, zeker is het, dat dionysius, Grieksch en voor Grieken schrijvende, den Koning van Rome geene woorden of spreekwijzen in den mond kan gelegd hebben, dan welke voor Grieken verstaanbaar waren, of hij zoude er iets tot opheldering hebben bijgevoegd ten behoeve van den Griekschen lezer; hetgeen hier ter plaatse noodwendig moest hebben plaats gehad, bijaldien hij ἀδελϕοὶ geschreven had, blootelijk als eene navolging van het Latijnsche fratres. - Onder ons, bij voorbeeld, en ook bij de Engelschen, noemt men zijns broeders of zijner zusters kinderen neven en nichten; maar wanneer iemand, eenen Nederlandschen Geschiedschrijver in het Fransch vertalende, bij denzelven ontmoette deze of dergelijke plaats: klaudius civilis schreef aan zijnen neef julius brigantikus enz., zekerlijk zoude hij aldaar het woord neef niet overzetten door cousin, maar door neveu, omdat julius brigantikus de zusters zoon was van klaudius civilis, en het woord neveu bij de Franschen, voor welke hij schreef, in zoodanige geslachtsbetrekking gebruikelijk is. Omgekeerd zou dionysius het woord ἀδελϕοὶ nooit, voor 't minst niet zonder opheldering, gelegd hebben in den mond van tullus hostilius, bijaldien de Grieken hetzelve niet anders verstaan hadden, dan in de beteekenis van eigenlijk gezegde broeders; want in dat geval zoude hij in zijne taal een barbarismus hebben geschreven. - Op gelijke wijze laat ovidius, in zijne Heldinnenbrieven, den naam van broeder geven door hermione aan orestes en door hypermnestra aan lyn- | |
[pagina 240]
| |
ceus, schoon die almede onderling slechts volle neven en nichten waren. Ovidius, het is waar, was een Romein en schreef in 't Latijn, zijne moedertaal; maar ovidius doet Griekinnen spreken, en een Dichter van zijne beschaving, levende in de zoo keurige Gouden Eeuw der Romeinsche Letteren, bij gevolg de zeden der oude en latere Grieken grondig kennende, zou niet aldus geschreven hebben, ware bij dezelven de naam van broeder en zuster niet van eene even ruime beteekenis geweest, als bij de Hebreën en Romeinen; te minder nog zoude hij, in het omgekeerde geval, zich aan zulk eene slordigheid van stijl hebben schuldig gemaakt, daar hij alsdan zich konde bediend hebben van de benamingen patruelis en consobrinus, welke de Grieksche benamingen ἐξαδελϕὸς en ἀνεψιὸς volkomen uitdrukken. Van nog veel grooter klem wordt deze redekaveling, waar dezelfde Dichter (Met. L. XIII. v. 31) aiax, bij deszelfs pleitrede om de wapenen van achilles, zeggen laat: Frater erat: fraterna peto. Of zou het niet eene voorbeeldelooze onnaauwkeurigheid in ovidius geweest zijn, aiax den naam van broeder te doen geven aan achilles, die slechts zijn volle neef was, voor eene vergadering van Grieken, welke over zijne vordering vonnis moest vellen, bijaldien het benoemen van eenen vollen neef met dien naam onbekend was geweest bij de Grieken?Ga naar voetnoot(*) Maar zoude niet, althands wat de Euangelische Schriften in 't bijzonder betreft, als regtstreeksch bewijs hier gelden mogen Galaten I:19? Daar toch lezen wij: en ik zag geenen anderen van de Apostelen, dan jakobus, den broeder des Heere. Ondertusschen was deze jakobus de zoon van alféus, en bestond hij den Heere niet nader, dan in den tweeden of derden graad van bloedverwantschap. - Hetgeen voorts tegen zoodanige opvatting van ἀδελϕὸς mogt worden aangevoerd, | |
[pagina 241]
| |
naar aanleiding van 1 Korinthe IX:5, is door den Heer van der palm t.d.p. voldoende opgehelderd. Dan, wat hiervan, alsmede van de hoofdzaak zelve, zijn moge, in allen gevalle vermeen ik bewezen te hebben, dat het woord ἀδελϕὸς, in betrekking tot den Heere jezus gebezigd, geenen grond oplevert, om te stellen, dat Hij wezenlijke broeders, uit maria geboren, inderdaad gehad hebbe. W. |
|