| |
| |
| |
De togt der Franschen naar de citadel van Antwerpen.
Met ontplooide veldbanieren,
Hakend naar een' zegetogt,
Tot wat prijs dan ook gekocht,
Daagde 't Gallisch vloekgedrogt,
Om zijn' moordlust bot te vieren:
't Naderde uit zijn helsche krocht,
Om, met uitgetogen zwaard,
Hollands vonnis te voltrekken,
Vaardig om den klaauw te strekken
Naar elk ovrig deel der aard'.
Als verzekerd van de glorie,
Sloeg een talloos oorlogsheir
Zich aan Scheldes Vijfhoek neêr,
Hunkrend naar rampzalige eer
En doemwaarde krijgsvictorie.
Orleans verkreeg den staf,
Om weêr 't regt als hij te trotsen,
Die op Sint Helena's rotsen
Schuilplaats, kerker vond en graf.
‘Zou, van allen kant begeven
En benaauwd op land en zeên,
Holland Frankrijk tegentreên?’
Vroeg Brittanje: ‘Zou 't, alleen,
Voor geen wereldmagten beven?
Zou 't, nu alle hulp verdween,
Voor de dwingers van Euroop,
Dat hunne almagt kan getuigen,
In afhanklijkheid niet buigen?
Zou het pal staan, zonder hoop?
Neen! haal 't aanschijn siddrend onder,
Holland! Voel, verwonneling,
Mijne en Frankrijks foltering!
Wat vermag uw zwakke kling?
Ras vermelde onze oorlogsdonder,
Hoe uw broze roem verging;
| |
| |
Hoor' geheel het wereldrond,
Hoe Chassé met schand' moest wijken,
En de Gal langs puin noch lijken
Ingang tot den Vijfhoek vond.’
Wee u, wee u, trouweloozen!
Bouwt gij op dien dwazen waan?
Holland heeft zijn keus gedaan,
Toen gij 't eerloos hebt verraân.
Schaamrood doet die keus u blozen.
Hollands gloriedag brak aan,
Toen de schendende euvelmoed
't Bolwerk van Oud-Neêrlands grootheid
Aanrandde, en, ter gunst der snoodheid,
Duur betaalde met zijn bloed.
Vreeslijk deed zich 't wraakzwaard gelden,
Toen het eer en pligt gebood,
En 't geweld zijn bliksems schoot.
In den bangsten oorlogsnood
Bleven Hollands brave helden
Schoon de Vijfhoek stond in brand,
Door het dondrend moordgeknetter,
Dat zijn muren sloeg te pletter,
En zijn helden in het zand.
Ja! 's lands grijze, en roem der riddren,
De onverschrokkene Chassé,
Trok het slagzwaard uit de scheê,
Deed hij 't laf Europa siddren,
Toen 't het oog sloeg op de steê,
Waar der Gallen legertrots,
Spijt alle overmagt van benden,
Schaamrood, met gekneusde lenden,
Beefde voor zijn Herk'lesknods.
Tuimlende over 't stoplig veld;
Als gebloemt' voor stormgeweld,
Vielen Frankrijks legerscharen.
Dwazen! dacht gij, dat de held,
| |
| |
Zwaaijende den veldheersstaf,
Moordtuig of getal zou vreezen,
In Gods hand geen roê zou wezen,
Schoon ook 't lot geene uitkomst gaf?
Schriklijk blonk zijn doodend lemmer,
Plettrend viel zijn kogeljagt
Voor 's lands roem hield hij de wacht,
Als een moedige oorlogstemmer.
't Was Gods wonderdoende kracht,
Die hem bijstond in den strijd,
Toen bij 's vijands drommen velde,
Hem zijn deugd voor oogen stelde,
En voor schande ons heeft bevrijd.
Ging de Vijfhoek ook verloren,
Hollands glorie bleef bestaan;
Rijk omkranst met lauwerblaên,
Komt 's lands overschoone vaan
Weêr gelouterd de aard' te voren,
Reiner dan de reine maan,
Spieglende in den zilvren vloed,
Heendrijft langs de azuren transen;
Dan de zon, in middagglansen,
Als een onweêr heeft gewoed.
Ja, uwe eerkroon, grootsch ompareld,
Blinkt, o Holland! als weleer;
Frankrijks snorkend oorlogsheir
Sla van schaamte de oogen neêr,
Huldige u voor heel de wereld,
Die het onregt heugen zal,
En uw trouw en geestdrift schragen,
Schoon de gruwel is voldragen
En de Vijfhoek ging ten val.
Laat het smetloos vaandel wappren!
't Zweve ons voor in 't oorlogswee!
Looft 's lands braven! looft Chassé,
Om zijn schittrende eertrofee,
Na het kampen met zijn dappren!
Al wat braaf is, jubelt meê,
Nu hij, voor het roofverbond,
Hollands strijdkracht heeft ontwikkeld,
En, tot heldenmoed geprikkeld,
Lauwren om de rijkskroon wond.
Zien wij dan ook de overmagten,
Toom- en bandloos als de orkaan,
Dreigend en verbolgen staan,
Hij, Chassé, is voorgegaan;
Als een leeuw, beproefd van krachten,
Vloog hij zijn bespringren aan.
| |
| |
Ja! zijn voorbeeld volgen wij.
Zoo we in 't uiterst moeten wijken,
Dan, bij stapels puin en lijken,
Zullen wij vergaan als hij!
Januarij, 1833.
joh. hilman.
|
|