Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1833
(1833)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEene wandeling door de zalen van het militaire hospitaal, geschikt ter verpleging der gekwetsten, te Bergen op den ZoomGa naar voetnoot(*).Reeds onderscheidene malen had ik met veel belangstelling, zoo door advertentiën, als door bijzondere berigten, en ook door het zien vervoeren van verschillende soorten van levensmiddelen, vernomen, hoe, ook bij den algemeen drukkenden toestand des lands, eene der edelste deugden onzer voorvaderen zich in geenen deele bij het tegenwoordig levende geslacht verloochende; hoe, nadat hooge belastingen edelmoedig ingewilligd en zonder morren betaald, persoonlijke krijgsdiensten met vurigen moed geleverd, goed en bloed, in één woord, met | |
[pagina 108]
| |
heldhaftige zelfverloochening op het altaar des vaderlands ten offer gebragt waren, wederom harten en beurzen zich openden, zoodra de nood van landgenooten dit vorderde: trouwens, het is waar, hoe konden giften ooit beter besteed worden, dan ter leniging der smarten en ter verkwikking van hen, die als levende bolwerken des vaderlands tegenover verraad en overheersching stonden, en het bewonderende Europa, gedurende eene lange reeks van dagen, toonden, hoe, ook in onzen tijd, eene handvol dapperen, even als de schare van leonidas bij Thermopylae, het tegen een geheel leger van vreemde dwingelanden durfde opnemen? Van verschillende zijden had ik mede al meermalen met genoegen gehoord, hoe verscheidene Officieren van Gezondheid bij het Hospitaal alhier hunne tevredenheid te kennen gaven over de menigvuldige bijdragen ter verkwikking der lijders, welke uit alle deelen des vaderlands toevloeiden, en waardoor hunne ambtsverrigtingen hun dubbel aangenaam gemaakt werden; hoe alles in zoodanige ruimte voorhanden was, dat men, buiten eene gewone, zeer goede verzorging, aan de gekwetsten van tijd tot tijd, op feestdagen, extra-verkwikkingen konde uitdeelen, welke dagen dan ook daardoor onzen braven krijgslieden tot wezenlijke feestdagen werden, en den beschouwer dezer, der menschlievendheid onzer tegenwoordige eeuw eere aandoende, feesten in eene getroffene gemoedstemming bragten. En toen nu, bij het ontmoeten van den Heer ninaber, Eersten Officier van Gezondheid bij de Militaire Hospitalen alhier, deze edele menschenvriend mij eene wandeling voorstelde in de zalen van zijn Hospitaal, besloot ik zeer gaarne, om van deze aanbieding gebruik te maken. Deze wandeling, welke ik heden (20 dezer) met zijn Ed. deed, zal mij, om verschillende redenen, nimmer uit het geheugen gaan. Wij begaven ons eerst naar de wachtkamer, en vonden aldaar verscheidene schotels met geurig uitdampende, zeer goed toebereide vleeschspijzen en groenten, vooral | |
[pagina 109]
| |
vruchten, op onderscheidene wijzen, naar de verschillende behoeften der lijders, klaargemaakt; terwijl het edele druivensap, in eene, betrekkelijk niet mindere, hoeveelheid, aldaar mede aanwezig was. Nu werden de lijsten der zalen nagezien, spijzen en dranken aan de daartoe bestemde dragers afgegeven, en de optogt begon. Ik had mij voorgesteld, bij het intreden der zalen eene menigte angstige, pijnlijke en droevige aangezigten te zullen zien; dan hoe werd ik verrast, daar zich niets van dit alles aan mij voordeed, maar integendeel louter opgeruimde, bijna vrolijke gelaatstrekken zich aan mij vertoonden! Hoe kon dit echter ook anders? Ik had immers den Arts bij mij, waaraan allen, ter belooning zijner vaderlijke zorg, met kinderlijke genegenheid gehecht waren? Als tot zijne kinderen, begaf zich de Heer ninaber, gevolgd door de verschillende bedienden, welke onder de groote schotels en flesschenbakken zwoegden, met belangstellende opgeruimdheid en met blijken van kennis aan ieders geschiedenis en betrekkelijken toestand, van het bed des eenen lijders tot dat des anderen, sprak op de minzaamste wijze met ieder over den stand zijner wonden, over zijne vooruitzigten, hoop, enz. en liet naar de verschillende behoeften de verkwikkingen ronddeelen, welke eenen glans van genoegen in de oogen afspiegelden. Wel was hier en daar nog een door het vele lijden uitgemergeld gelaat; maar de lach der hoop en die der oogenblikkelijke tevredenheid verjoegen de teekenen der uitgestane of nog aanwezige smart, of matigden althans zeer derzelver scherpte: zelfs het koortsgevoel moest voor eenige oogenblikken wijken, en ik hoorde eenen dezer lijders zeggen: ‘Als de koorts maar af is, dan zal ik mij ook wat te goed doen.’ - Aan verscheidenen der geopereerden hoorde ik den Heer ninaber vragen, of zij nog boos op hem waren, omdat hij hen zoo gekorven en gesneden had; maar het algemeene antwoord was eene hartelijke dankzegging voor de zoo juist en goed aangebragte hulp, buiten welke zij armen of beenen | |
[pagina 110]
| |
hadden moeten verliezen, of misschien wel eene prooi des doods waren gewordenGa naar voetnoot(*). Neen, nimmer heeft | |
[pagina 111]
| |
zich zoo zeer de aangename zijde van het beroep van een' verstandigen en gevoelvollen Arts aan mij voorgedaan, als gedurende deze wandeling! Meer dan honderd menschen, meest allen met sprekende blijken van militairen moed, vereenigden zich, om, op hunne wijze, in hartelijke taal, hunne erkentenis voor de goede en doelmatige behandeling te kennen te geven, met welke hen de Heer ninaber verzorgde en liet verzorgen: de brave man had het, ik gevoel het, onschatbare voorregt, om zich, naast God, de oorzaak te hooren noemen van het behoud van echtgenooten en vaders voor zich en de hunnen en voor het vaderland. Een hunner zeide tot hen: ‘Doctor, ik zie u zóó liever, dan met het mes in de hand; maar toch dank ik u; want anders had ik misschien mijn' arm verloren.’ Een ander zeide tot mij: ‘Er wordt zoo goed voor ons gezorgd, dat men met pleizier op nieuw zijn leven waagt, als het vaderland ons noodig heeft.’ Nog een ander: ‘Wij hebben het hier zoo goed, dat wij nergens beter komen kunnen; maar toch, zoodra ik maar hersteld ben, ga ik weder naar mijne Compagnie; men mag geen misbruik maken van de weldaden, die men ons bewijst.’Ga naar voetnoot(*) Zoo of in diervoege was aller taal; en toen nu, na de met zoo veel smaak en genoe- | |
[pagina 112]
| |
gen genotene verkwikking, het vriendelijke pijpje werd opgestoken, toen verhoogde zich de glans der tevredenheid nog op de aangezigten, en bij het laten rondweiden van den blik zoude ik, op de gelaatstrekken alleen lettende, bijna vergeten hebben, dat ik in een Militair Hospitaal was, en in verzoeking gekomen zijn, om mij in een' grooten familiekring te gelooven, althans eerder op eene plaats, aan het genoegen, dan aan de smart gewijd. Voor mij, die onder het vorige bestuur de Hospitalen in eenen oneindig minder voordeeligen toestand gekend heb, moest de vergelijking nog te treffender wezen. Bij het voortzetten der wandeling werd ik meer en meer overtuigd, dat, tot in de kleinste bijzonderheden, niet alleen voor behoefte, maar ook voor alle verkwikking, gezorgd werd. Een onzer brave krijgslieden had eenig afgepast geld voor zich liggen: de Heer ninaber vroeg hem daarom, of hij nog iets verlangde, dat men hem geven konde; zijn antwoord was: ‘Ik wilde gaarne, boven mijne gewone portie suiker,’ (bij citroenen, sinaasappelen, enz.) ‘nog wat suiker bij mijne thee hebben, en die laten halen;’ maar het wederantwoord was: ‘Mijn lieve vriend! daarvoor moet gij geen geld uitgeven; wij hebben van alles genoeg voorhanden, en de suiker kan u geen kwaad doen; men zal u eene dubbele portie bedeelen.’ 's Mans kieschheid, om daar, waar het gewenscht wordende nadeelig voor de wonden mogt zijn, der weigeringe hare onaangename tint te benemen, verdient waarlijk als een voorbeeld van navolging te worden voorgesteld. Bij het uitdeelen der vleeschspijzen moest een lijder worden voorbijgegaan; hij kreeg alleen gestoofde vruchten: men hoorde geene klagt; maar de oogen volgden den zoo aangenaam riekenden schotel, en de vriendelijke Doctor, die zulks merkte, was er dadelijk bij, om den patiënt de heugelijke aankomst der Rotterdamsche bezending van vijftig kippen te melden, (hier en in de ommestreken waren er geene te bekomen) op welke hij hem eene volledige aanspraak toekende. - Het edel | |
[pagina 113]
| |
druivennat werd in verschillende gehalte en kleuren, naar mate van den stand der wonden of bijgekomene ziekte, mede met eene geheel niet karige hand rondgedeeld, en men konde het den uitdeelers aanzien, dat zij niet geheel vrij van watertanding bleven, bij het afgeven van zulke ruime portiën. Meermalen gedurende deze wandeling wenschte ik mij de tegenwoordigheid toe mijner weldadige landgenooten, om hun de zoo aangename voldoening te kunnen verschaffen van het zien welbesteden hunner giften. Mogten eenigen hunner zich dezer dagen hier of ook in de ommestreken dezer stad bevinden, zoo durf ik hen uitnoodigen, ja ten sterkste aanraden, om eene dergelijke wandeling, als de heden door mij volbragte, te ondernemen. Zij zouden dan ook daar de stof tot menig gesprek voor het gezellige hoekje van den haard kunnen opdoen, en bij hunne milde medelandgenooten de tolken zijn kunnen van de dankbaarheid der lijders. De algemeen erkende dienstvaardigheid van den Heer ninaber zal wel niemand den toegang weigeren, wiens komst niet kan voorondersteld worden nadeelig aan de hem toebetrouwde levens en gezondheden te zijn. Ik eindig met het vierregelige versje, door den Heer a. clavareau vervaardigd, om geplaatst te worden onder het portret van den grijzen held chassé, en hetwelk op een groot gedeelte der door mij bezocht gewordene gekwetsten toepasselijk is:
Ses guerriers, sans aucun secours
Que leurs bras et une ame ardente,
Ont vingttrois nuits et vingttrois jours
Combattu cinq contre soixante.Ga naar voetnoot(*)
Een Inwoner van Bergen op den Zoom. Bergen op den Zoom, 20 Januarij 1833. |
|