Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1833
(1833)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBijeenkomst van Lord Bentink, generaal-gouverneur van Oostindië, en Runjit Singh, koning van Punjab.Ga naar voetnoot(*)Alle toebereidselen waren gemaakt. Den 19 October brak Lord bentink van Simla met zijne familie op naar de forten Ramgurh en Nalagurh, welke ten jare 1814 den Engelschen in handen waren gevallen. Des avonds van den 22 October begaf hij zich naar Roupur, alwaar zijne troepen | |
[pagina 77]
| |
reeds den vorigen dag langs een' anderen weg waren aangekomen. Aan den voet der heuvels, welke zich achter deze stad uitbreiden, legerde de Beheerscher der vijf Stroomen met tienduizend man uitgelezene troepen. Den 23sten des morgens vaardigde de Gouverneur-Generaal eene deputatie aan runjit singh af, om hem geluk te wenschen met zijne heugelijke aankomst, en de Koning zond van zijnen kant zijnen oudsten zoon, den Rajah konwur kurk singh, benevens zes andere voorname Sheiks en den Fakir aziz-o-deen, zijnen arts en geheimschrijver. Noch het gelaat van den jongen Rajah, noch zijn gansche voorkomen verrieden den toekomstigen beheerscher van Punjab, den man, die na zijns vaders dood de onrustige Sihks of Sheiks onderbedwang zoude houden. Zijne gelaatstrekken hebben iets onaangenaams - zijne manieren zijn gemeen, alsof hij eene slechte opvoeding had ontvangen. Hij verstaat geene andere taal, dan die van Punjab - van de Hindostansche aanspraak scheen hij althans niets te begrijpen. Intusschen was aziz-o-deen de getrouwe tolk van de gevoelens, welke de Prins te dezer gelegenheid had moeten uiten; want de man nam al de bloemen en beelden der Aziatische dichters, al de bekoorlijkheden van natuur en kunst als in beslag, om de verrukking te schilderen, waarmede de aanstaande bijeenkomst het hart van den Maharadja (Grooten Koning) vervulde. Men bepaalde, dat het eerste bezoek van den Maharadja den volgenden morgen zou plaats hebben, en verscheidene Engelsche Officieren kregen bevel, om zich in het leger van runjit te vervoegen, en denzelven naar den Gouverneur-Generaal te geleiden. Men had over de Sutlej eene brug geslagen van zesentwintig platboomde vaartuigen, hoedanige hier in gebruik zijn, en zoo als ze reeds vóór tweeduizend jaren aan het leger van alexander tot het overtrekken van den Hydaspes gediend moeten hebben. Deze schipbrug was 360 voeten breed, en ter zelfder plaatse geslagen, alwaar, volgens de overlevering, nadir-Shah op zijnen terugtogt na de verwoesting van Delhi deze rivier overstak. De Heer der vijf Stroomen vertoonde zich met zonsopgang voor zijne tenten aan de spits eener zeer groote menigte rijk versierde olifanten, die, op zijden, met gouddraad gewerkte dekken, de voornaamste Rajahs en Sindars van het hof droegen. Zes bataljons voetvolk stonden geschaard tot aan de brug. De ruiterij van | |
[pagina 78]
| |
den Maharadja, bestaande uit drieduizend ghore-churras (lijfwachten) en achthonderd dragonders, trok nu eerst over de brug, en plaatste zich in twee rijen aan de andere zijde der rivier. Dit paardenvolk bezette den weg ter lengte van omtrent drie vierde mijl. De ghore-churras droegen eene kostbare kleeding van gele zijde, en waren met lansen, karabijnen, pistolen, pijl en boog uitgerust. De aanvoerders waren van het hoofd tot de voeten gewapend; de helm was van gepolijst staal, met een' vederbos; een blinkend pantsier dekte de borst, en zij droegen bovendien armstukken. De trein had langen tijd noodig, om over de brug te trekken; want er konden naauwelijks vijf of zes olifanten nevens elkander gaan. Aan het hoofd van den optogt bevond zich de Maharadja; voor hem heen reden alleen koshal singh, opperbevelhebber van zijne troepen, en de Rajah dhion singh, zijn kamerheer, op prachtige paatden, om bevelen van hem te verwachten. De Maharadja gebruikte onder het trekken over de brug zijn ontbijt, en naauwelijks bereikte hij den anderen oever der rivier, of de troepen voor en achter hem kwamen op eenmaal in beweging - een heerlijk schouwspel! Het was, alsof men de ontzaggelijke vleugelen des adelaars van Punjab zag, door den magtigen Maharadja zelven gezwaaid wordende - zoo belangwekkend was het, den beroemden aanvoerder de bewegingen der krijgslieden, welke hij zoo dikwerf ter overwinning had gevoerd, met stem en gebaren te zien besturen. Het landschap, dat wij aanschouwden, terwijl de troepen naar het leger van Lord bentink voortrukten, paste voortreffelijk bij den schilderachtigen, zeldzamen indruk, welken dit krijgsheer op ons maakte. De schoone vlakte, waardoor de Sutlej stroomt, zal ongeveer twaalf mijlen groot zijn, en wordt ten zuiden door eene rij kleine heuvels begrensd, waarop hier en daar tempels en grafteekens prijken. Verre daar achter ligt de stad en vesting Roupur. Ten noorden van dit schoone gewest verheft zich de Himalaya; de met sneeuw bedekte spitsen van dit gebergte, als reusachtige zuilen zich verheffende, schitterden in de stralen der morgenzon, en in de vlakte ontwaarde men de witte huizen van Nalagurk op eenen afstand van tien tot twaalf mijlen. De troepen, welke den Gouverneur-Generaal begeleidden, bestonden uit eene afdeeling rijdende artillerij met acht kanonnen, uit twee eskadrons lansiers, uit het eenendertigste | |
[pagina 79]
| |
regement voetvolk, en uit nog een regement ruiterij. Het voetvolk trok bijzonder de opmerkzaamheid van runjit singh. Dit was het eerste Europesche regement, dat hij onder de wapenen zag. Hij beschouwde het zeer naauwkeurig en hield zich hierbij eene poos op. Thans ging Lord bentink met zijn gansche gevolg den Maharadja te gemoet; en, toen zij nevens elkander waren, stegen zij af, en omarmden elkander, naar landsgebruik. Hierop werden de Maharadja en zijne voornaamste Sheiks in de prachtigste tent geleid, en aldaar vele Engelsche Officieren aan den heerscher voorgesteld. Men verzocht hem, in eenen armstoel, ter regterhand van Lord bentink, plaats te nemen; waarop hij de beenen ondersloeg en zich nederzette, gelijk budha op den lotus zit. De held van Lahor zal omstreeks de vijftig jaren oud zijn; hij is mager en klein van persoon. De kinderpokken hebben hem het eene oog doen verliezen; maar het andere is zeer levendig en vol uitdrukking. Van zijn voorhoofd konden wij niets zien - het stak geheel in de breede vouwen van zijnen geelzijden tulband. De neus is niet spits, als gewoonlijk bij de Sheiks, maar eenigzins stomp, de mond welgevormd en de kin met een' langen grijzen baard voorzien. Lange knevels geven aan het gelaat een meer of min ruw en woest voorkomen. Zijne kleeding, even als die van zijn gevolg, was van gele zijde, welke bij hen busunte (lentekleed) heet - de Maharadja had zijn gansche hof, zoo mannen als vrouwen, bevolen, zich met de zinnebeelden der vreugde te bekleeden, ten einde een blijk te geven, dat de boom der vriendschap, door de beide Magten geplant, in vollen groei staat - dat deszelfs groene bladeren en gele bloesems heerlijke vruchten in menigte beloven, en het geluk der beide Staten waarborgen. Dus trad in ons midden de man, welke in de laatste dertig jaren zich zoo verre boven zijne landgenooten had weten te verheffen. Hij onderwierp aan zich alle de onafhankelijke Sheiks in Punjab, en bedwong tevens met krachtige hand den overmoed en de eerzuchtige geestdrijverij der Akalis. Na de gebruikelijke pligtplegingen meende ieder, dat de Groote Koning onverwijld blijken van de voortreffelijkheid zijner geestvermogens zou geven. - Diepe stilte - na eene lange panze zag men de lippen van den Maharadja zich bewegen, en de woorden: Lord! sahib kooch peea? (Lord! | |
[pagina 80]
| |
houdt gij van de flesch?) kwamen uit zijnen mond. Nu ontstond er een gesprek over de Indische en Engelsche wijnen, en de Maharadja maakte de aanmerking, dat de Engelsche wijnen infanterij zijn, en de wijnen van Lahor, driemaal sterker dan whisky (brandewijn) zijnde, kavallerij, en dat hij voor zijn' persoon de wijnen van Lahor liever had. - Vervolgens begon men over het doel der bijeenkomst te spreken. Runjit singh zeide, dat in alle gewigtige gevallen, daar het menschelijk verstand niet in de toekomst vermag te lezen, de Sheiks gewoon zijn, hunne heilige boeken te raadplegen. Hij betuigde voorts: ‘Toen holkar mij drong, om met hem tegen de Engelschen eene gemeenschappelijke zaak te maken, verbood de Godspraak mij, iets te doen, wat aan deze Mogendheid zou kunnen mishagen, en beval mij ten sterkste, altijd alle moeite aan te wenden, om met dezelve in vriendschap te leven.’ Nieuwsgierigheid scheen ons toe, een hoofdtrek in zijn karakter te zijn. Hij deed allerlei vragen, doch toonde voornamelijk belangstelling in het krijgswezen en in alles, wat daartoe betrekking had. Onze muzikanten speelden in nabijzijnde tenten eenige fraaije stukken, die runjit singh en zijnen zoon kurk in de hoogste verwondering bragten. De Maharadja gaf hun een geschenk van 2000 ropijen. Schotels met allerlei versnaperingen werden aangeboden, en de beheerscher van Punjab nam eindelijk afscheid, blijkbaar zeer voldaan zijnde. Den 27sten kwam kurk singh des morgens, aan de spits van een eskadron der lijfwacht, in onze legerplaats, om, namens den Grooten Koning, den Gouverneur in diens tent te noodigen. Dien ten gevolge trok eene sterke afdeeling lansiers en dragonders over de schipbrug, en schaarde zich op eenigen afstand van de rivier. Gedurende dezen optogt naar het leger van den Maharadja, zag men dezen weldra, op eenen olifant gezeten, door eenen verrekijker onze ruiterij beschouwen. De Koning had zijne oplettendheid hierop zoo geheel gevestigd, dat men moeite scheen te hebben, hem te doen begrijpen, dat de Gouverneur-Generaal in aantogt was. Langzaam en in goede orde ging de trein voorwaarts. De muzikanten der lansiers trokken vooruit. Het steken hunner trompetten wekte de echo's der bergen, welke nog nooit zoodanig iets gehoord hadden. Aan den ingang der legerplaats verhieven zich twee zegebogen, welke naar de koninklijke tent leidden, en waaronder de Gouverneur met zijn | |
[pagina 81]
| |
gansche gevolg doortrok. De vierkante ruimte, waar de Maharadja zijne tent had opgeslagen, was ongeveer honderd roeden groot, en met karmozijnroode, met gele zijde afgezette kleeden omgeven. De deuren der tent waren boogswijze gemaakt en met scharlakenroode, met gele zijde en goud geborduurde gordijnen behangen. Eene lange galerij, uit eene menigte, in eene regte lijn opgeslagene, tenten bestaande, leidde naar de koninklijke tent. Ter wederzijden van deze galerij stonden stoelen. De Gouverneur en zijn gevolg werden verzocht, te gaan zitten. Zijden stoffen en de schoonste Perzische tapijten van ongemeen fraaije teekening bedekten den grond, en de tenten waren met de heerlijkste shawls van Cachemir met gouden franjes behangen. De pracht in de koninklijke tent ging echter nog alles te boven. De wanden waren met karmozijnrood, met gouddraad doorweven, fluweel bedekt, en in het midden een klein paveljoen, insgelijks met fluweel behangen, maar derwijze met goud, parels en edele gesteenten overladen, dat men van het fluweel bijkans niets zag. Te midden van zoo veel pracht stond de troon des beheerschers van Punjab, onttrokken aan de oogen van het gemeen. Ter regter- en linkerzijde van de koninklijke tent waren twee andere, kleine tenten opgeslagen; in de eene had de lijfwacht verblijf, welke, zoo als reeds gezegd is, in gele zijde gekleed en gelijk de oude ridders gewapend was; in de andere huisde eene afdeeling geduchte Amazonen, wier schoone oogen eene groote verwarring in de harten der krijgslieden van Lahor veroorzaakten. De Groote Koning was ditmaal in groene zijde gekleed. Hij droeg geene andere juweelen, dan diamanten. Een prachtige diamanten vederbos schitterde aan zijnen tulband, en in het midden van eenen met drie diamanten bezetten armband zag men den beroemden koh-i-nur (den lichtberg), welke eens den paauw sierde, die den troon van Delhi verheerlijkte. Deze onschatbare diamant is van langwerpig ronden vorm, zoo groot als een ei, en als brillant geslepen. De beide andere diamanten aan den armband waren ook van ongemeene grootte, en in de gedaante van een hart bewerkt. Nadat de menigvuldige voorstellingen van personen over en weder geëindigd waren, liet men eenen troep Amazonen voorbijtrekken, welke alleen met hare schoonheid gewapend wa- | |
[pagina 82]
| |
ren, die zij echter voor onze blikken poogden te verbergen door middel van zilveren bladen, welke haar over de oogen hingen. Vele dezer vrouwen schenen zeer schoon, en hadden eene bevallige houding; zij waren getooid op eene wijze, volkomen bij hare leefwijze passende. Na deze Amazonen zagen wij de paarden van den Maharadja voorbijtrekken; deze hadden allen fluweelen, met goud en zijde rijk geborduurde dekken. Den 29sten ging Lord bentink des morgens over de Sutlej, om eene wapenschouwing der troepen van den Maharadja, die ten naastenbij 11,000 man bedroegen, bij te wonen. Koning runjit had midden op de vlakte eene met zilver rijk versierde tent van twee verdiepingen laten opslaan. In het prachtige bovenste gedeelte namen de Gouverneur-Generaal en de Maharadja plaats. Het voetvolk voerde alle bewegingen zoo vaardig en juist uit, als ooit de troepen der Oostindische Compagnie doen. De krijgstucht en goede houding der troepen strekken den Koning allezins tot eer, vooral wanneer men bedenkt, dat hij weinig hulp van Europesche Officieren erlangde, en dat de menschen, welke hij moest afregten, muitziek en niet zeer handelbaar waren. De Koning zeide ons, dat hij twintig bataljons geregeld voetvolk, zoodanig als wij daar zagen, honderd veldstukken en eene groote menigte ruiterbenden had. De beheerscher van Punjab had Lord bentink en diens gansche familie tot een avondbezoek uitgenoodigd. De tenten waren aan de helling van eenen heuvel, driehonderd schreden van de rivier, opgeslagen. De grond in den ganschen omtrek was door de bekwame tuinlieden van Lahor in prachtige bloembedden veranderd. Het jonge koren, dat men vóór eenigen tijd gezaaid had, vormde eene soort van grasperken, die in den vorm van olifantskoppen, paarden, herten en allerlei dieren uitgestoken waren. Eene schitterende verlichting verspreidde de helderheid van den dag over den tuin, alwaar kunstbloemen, cipressen, heesters van allerlei soort overal met veel smaak aangebragt stonden. In het binnenste der tent werden onze oogen door eene pracht, door eene menigte van kostbaarheden verblind, waarvan wij, zonder de fraaije beschrijvingen der paleizen van haroun-al-raschid, of van Koning salomo op het toppunt zijns roems, ons geen begrip zouden hebben kunnen vormen. Met goud geborduurde tapijten bedekten den grond, en in een | |
[pagina 83]
| |
verwonderlijk schoon, klein paveljoen stonden drie ronde, troonvormige zitplaatsen, met goud belegd en keurig bewerkt. De zetel in het midden was voor den Maharadja, de beide anderen voor den Gouverneur en voor Lady bentink. Achter deze zetels zag men een gouden, met diamanten, smaragden, saffieren en robijnen als geheel overdekt rustbed. De tent werd door prachtige kandelaars van gedegen goud verlicht. Weldra verschenen de Amazonen, ditmaal gewapend met pijl en boog, - aan derzelver spits de hoofdaanvoerster, de meest begunstigde vrouw van den Maharadja, kenbaar aan haar kleed van scharlakenroode zijde en de witte veder op den tulband. Dezelve hadden nog drie andere aanvoersters van minderen rang, op wier tulbanden insgelijks witte vederbossen prijkten. Nadat zij eenige dansen uitgevoerd hadden, beval de Maharadja eene der vrouwen, te zingen; nu werd een groot blad met zilveren vazen vol goudstof voor hem op een tabouret geplaatst, en het gezang, benevens een spel van zeer zonderlingen aard, nam een' aanvang. Eene der vrouwen en de Maharadja vingen het aan. Zij namen handen vol van het kostbare stof, en wierpen er elkander mede. Lord en Lady bentink konden niet enkel aanschouwers blijven - zij moesten deel aan het vermaak nemen, en nu duurde het niet lang, of de kampstrijd werd algemeen, en hield aan, tot dat de gansche voorraad verbruikt was. Na deze wonderlijke vertooning werden, op schenkbladen, wijnen van Lahor en suikerwerk aangeboden. Daarop deed de Maharadja zijne diamanten en andere kostbaarheden halen, om ze aan Lady bentink te laten zien. Intusschen bleef de wijn, gelijk men gemakkelijk kon bemerken, niet zonder uitwerking op den Grooten Koning; hij was uitgelaten vrolijk, drukte den Generaal ramsay en den Overste arnold, die in zijne nabijheid waren, alle oogenblikken de handen, en spoorde hen aan, om te eten, te drinken en vrolijk te zijn. Het was reeds diep in den nacht, eer de Gouverneur-Generaal afscheid van zijnen gullen gastheer kon nemen. Den 31sten kwam de Maharadja, begeleid door zijne voornaamste Sheiks, met zonsopgang tot ons over, om met kanonnen en houwitsers te zien werken. Hij beschouwde alles met de levendigste deelneming. De Engelsche kanonniers toonden eene groote bekwaamheid in het schieten; de afstand was eerst zeshonderd, daarna achthonderd, eindelijk duizend | |
[pagina 84]
| |
schreden, en de kogels troffen zeer dikwijls het doel. De Maharadja wilde nu zelf ook eens beproeven, wat hij zou kunnen doen. Te dien einde liet hij eene chatta (een groot zonnescherm) als doelwit plaatsen. Nadat hij, met behulp zijner Officiers en Kamerheeren, tien minuten lang gerigt en gemikt had, beval hij vuur; maar de kogel trof niet. Bij het tweede en derde schot was hij niet gelukkiger. Daarop kregen de Engelsche kanonniers bevel om te vuren, en met het tweede schot vloog het zonnescherm in duizend stukken. Na deze oefeningen liet de Koning een deel zijner ligte troepen bewegingen maken; en, alvorens afscheid te nemen, gaf de Gouverneur hem twee zesponders met voorspan en kruidkisten ten geschenke. Tegen den avond gingen de Heer prinsep en de Majoor cadwell over de Sutlej, om den beheerscher van Punjab tot een afscheidsmaal in de tent van den Gouverneur-Generaal te noodigen. De Maharadja werd door deze Heeren in het Engelsche leger geleid, en aldaar met de hoogste eerbewijzingen ontvangen. Na de gebruikelijke plegtigheden, plaatste hij zich aan de met kostelijke spijzen en wijnen welbezette tafel. Een zeer fraai model van eene hangende ijzeren brug werd hem, namens den Gouverneur-Generaal, vereerd. De brug was van brons en ebbenhout gemaakt. Runjit toonde veel belangstelling in het geschenk, en liet zich de geheele inrigting verklaren. Nu legde prinsep aan den Gouverneur een aliantie-traktaat, waarin het niet ontbrak aan eerbetuigingen en vriendschapsverzekeringen jegens den beheerscher van Punjab, voor, en verzocht hem, hetzelve te onderteekenen. Runjit had zijnen wensch geuit, om dit staatsstuk, te dezer gelegenheid, als een faddasht of vriendschaps-onderpand, uit handen van den Gouverneur-Generaal zelven te ontvangen. Aziz-o-deen las het voor met luider stemme, en vertaalde volzin voor volzin in het Hindostansch. Lady bentink gaf, tot afscheid, den Maharadja eene fraaije speeldoos ten geschenke, en nu zeiden de beheerscher van Indië, van den oever van den Indus tot aan de verre grenzen van Ava, onder wederzijdsche verzekeringen van eeuwige vriendschap, elkander vaarwel. |
|