Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1833
(1833)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 29]
| |
Nemesis, of de vergelding.
| |
[pagina 30]
| |
dienden van den Gezant niet terstond zich verwijderd, deze zouden buiten twijfel oogenblikkelijk een offer der volkswoede zijn geworden. De Janitsaren droegen, onder verschrikkelijke bedreigingen van wraak, het lijk van hunnen krijgsmakker weg, en gaven het geval terstond aan bij hunnen Aga. Naauwelijks kon dezelve zijne onderhoorigen bedwingen. Zij wilden zonder uitstel zich bloedig wreken aan de Engelschen. Eindelijk gelukte het hem, de woedenden eenigermate tot bedaren te brengen, onder stellige belofte, dat zij eene schitterende voldoening zouden erlangen. De Aga der Janitsaren vervoegde zich spoedig bij den Grootvizier, gaf berigt van het geval, en schilderde hem de hevige wraakzucht van zijne manschap met de levendigste kleuren. Hij verlangde niets minder, dan dat de Vizier de uitlevering van den persoon zou eischen, die den moorddadigen worp had gedaan. Het verzoek van den Aga werd ingewilligd; de Grootvizier begeerde van den Gezant de uitlevering des schuldigen. De Ridder glover had reeds door een' zijner huisbedienden iets van het voorval vernomen, doch zeer onnaauwkeurig; het was opzettelijk voor hem verzwegen, welke gevolgen dat treffen van den Janitsaar had gehad. Hij ontstelde dus niet weinig, toen hij de verdere bijzonderheden hoorde. Hij liet terstond onderzoek doen; maar de dader was geenszins te vinden. Hij antwoordde dus aan den Vizier, dat hij, op het vernemen van het ongeluk, door eenen van zijn volk veroorzaakt, terstond een naauwkeurig onderzoek had gedaan. Hieruit was hem gebleken, dat zijne bedienden enkel tot vermaak elkander met sneeuwballen hadden geworpen, en dat men volstrekt geen oogmerk had gehad, om iemand der Turken leed te doen. Hij gaf voorts te kennen, dat alle moeite, om den dader te vinden, vruchteloos was, daar niet slechts één hunner, maar allen te gelijk, sneeuwballen geworpen hadden. Hij zocht den Vizier te beduiden, dat er geenerlei boos opzet plaats had; dat het dus als een ongelukkig toeval moest beschouwd worden; weshalve hij zich vleide, dat men de zaak hierbij zou laten berusten, enz. Doch de Vizier was geenszins van dit gevoelen. Hij drong dus, in zijn antwoord, op zijnen eersten eisch aan, en poogde dien te regtvaardigen door de volgende aanmerking: ‘De dood van den Janitsaar, door een' der lieden van | |
[pagina 31]
| |
uwe Excellentie veroorzaakt, heeft niet alleen bij diens wapenbroeders, maar bij de gansche volksmenigte eene zoodanige verbittering voortgebragt, en de gemoederen zijn alle zoo opgewonden, dat een algemeene opstand niet uitblijven kan, zoo uwe Excellentie weigert, aan mijn verlangen te voldoen. Voor de gevolgen, die zoodanige weigering zal naar zich slepen, kan ik niet instaan. Uwe Excellentie zal die dus aan zichzelven te wijten hebben.’ De Ridder glover was reeds eenmaal getuige van zoodanigen oploop geweest, en herinnerde zich met afgrijzen de gruwelen, welke men daarbij gepleegd had. Om nu zulk een oproer, waarvan hij al het verschrikkelijke kende, te voorkomen, waarbij hij zelf voor zijn' persoon, zijne huisgenooten en alle zijne landslieden aan de woede der Janitsaren en van het gemeen - aan de verschrikkelijkste mishandelingen het eerst zouden blootgesteld zijn, bleef hem niets anders over, dan aan den eisch van den Vizier te voldoen. Hij schreef derhalve aan denzelven: ‘Ik ben, in weerwil van alle aangewende moeite, niet in staat, den dader te ontdekken. Ieder ontkent, dat hij den ongelukkigen worp gedaan heeft; en het is ook wel waarschijnlijk, dat ieder daaromtrent in onzekerheid kan verkeeren, dewijl allen spoedig na elkander en zonder een bepaald doel hunne sneeuwballen wierpen. Even zoo min wil iemand mijner bedienden een' ander beschuldigen. Ieder houdt zich daarbij, dat hij het niet weet, en door aanwijzing van eenen onschuldigen zijn geweten niet wil bezwaren. Ik weet dus geen ander middel, dan dat de aanklagers zelve den persoon aanwijzen, welke den ongelukkigen worp gedaan heett; en ik ben bereid, om hen allen te dien einde te laten monsteren.’Ga naar voetnoot(*) Deze voorslag werd aangenomen, en een dag bepaald, op welken al de bedienden van den Ridder glover moesten verschijnen voor de lieden, welke, naar men voorgaf, getuigen van het dooden des Janitsaars geweest waren. Één nu onder de Engelschen werd door vijf Turken voor den moordenaar verklaard. Al de tegenwoordig zijnde Janitsaren vereenigden zich terstond met deze ongerijmde verklaring, en boden aan, met eede te bevestigen, dat de aangeduide persoon door het werpen van eenen sneeuwbal den man gedood had. | |
[pagina 32]
| |
Deze bediende heette simon dibbins, en was eerst onlangs uit Kanada bij den Gezant gekomen. Toen de Ridder glover den uitslag van dit verzoeningsmiddel had vernomen, werd hij ten sterkste ontroerd. Dibbins was onschuldig. Hieraan kon men niet twijfelen. Want hij was juist op den tijd, toen het geval plaats had, bij hem geweest, en had dus niet eens deel genomen aan het oprigten van het sneeuwpop-gevaarte, noch aan het werpen van sneeuwballen. Bij de gedachte, dat een onschuldige opgeofferd zou worden, greep den Gezant diepe ontroering aan. In de hoop, dat zijne getuigenis de verklaring der Turken en Janitsaren nog mogt omverwerpen, wendde hij zich tot den Grootvizier, maakte bedenkingen tegen de uitlevering, en bood eene groote som gelds, als men van dezen eisch wilde afzien. Doch alles vruchteloos. Men hield hem voor, dat hij beloofd had, den schuldig verklaarden uit te leveren, en dat het den vertegenwoordiger van een' groot' Vorst niet betaamde, zijn gegeven woord terug te nemen. De Gezant bevond zich in den pijnlijksten toestand. Hij gevoelde aan den eenen kant, wat menschelijkheid gebood; maar hij bedacht ook tevens het gevaar, waarin hij zich bevond. Na lange weifeling, vond hij zich genoodzaakt, tot het voor zijn gevoel zoo smartelijk besluit te komen, om liever één' persoon op te offeren, dan verscheidene, misschien al zijne bedienden, zoo wel als zichzelven en de zijnen, aan de toomelooze volkswoede prijs te geven. Hij bewilligde dus in de uitlevering van dibbins. Met angst en schrik zag hij echter het oogenblik te gemoet, waarin aan den tot een zoenoffer bestemden persoon bekend gemaakt zou worden, welk een lot hem wachte. De Heer glover kon niet van zich verkrijgen, om zelf dit berigt aan dibbins mede te deelen. Hij droeg dus aan den Prediker bij het Gezantschap den treurigen last op, om den ongelukkigen man tot het vreeselijke oogenblik van eenen gewelddadigen dood voor te bereiden, en hem door godsdienstige troostredenen het sterven minder bitter te maken. Op den morgen, toen de uitlevering des gedoodverwden moest plaats hebben, begaf de Engelsche Prediker zich naar dibbins, wien de Gezant gevangen had doen zetten, onder belofte, op zijn woord van eer, dat hij hem niet zoude laten ontsnappen. Toen nu de Leeraar met eene bevende | |
[pagina 33]
| |
stem begon te spreken van het oogmerk zijner komst, stond hij niet weinig verbaasd, dat hij den ter dood bestemden persoon geheel voorbereid vond. ‘Ik erken met een berouwhebbend hart,’ sprak dibbins, ‘in deze op mij wachtende doodstraf, de onzigtbare hand eener alles besturende Regtvaardigheid. Reeds lang heb ik zoodanige straf verdiend. Vóór verscheidene jaren beging ik in Engeland eenen moord, waarom ik naar Kanada vlugtte. Dat ik voor u deze bekentenis, met innig leedwezen over mijne zonden, doen kan, verligt mij den gang naar den dood. Ik beschouw dezen als eene welverdiende straf voor mijne misdaad, en hoop, dat zulks mij met God verzoenen, en mijnen edelmoedigen en menschlievenden Heer, die mij steeds met zoo veel welwillendheid behandelde, zal geruststellen.’ Dibbins werd uitgeleverd, en, naar Turksche wijze, voor de deur der woning van den Engelschen Gezant opgehangen!.... |
|