Dat nu deze proeven, elders met goed gevolg bekroond, ook hier te lande eenen gewenschten uitslag kunnen geven, blijkt uit het belangrijk en zaakrijk geschrift van Jonkh. martini van geffen, hetwelk zoo wel over de moerbeziënteelt als over de behandeling der zijdewormen eene beknopte opheldering geeft, die wij aan de behartiging van landeigenaars aanbevelen. Voor den landman kan de uitoefening van dezen tak van nijverheid niet algemeen worden aanbevolen; maar voor den grondbezitter, die meerdere hulpbronnen heeft, kan dezelve hoogstvoordeelig zijn.
Recensent is niet staat, praktisch over dit onderwerp te oordeelen. Hij had dikwerf bij zichzelven aan den voordeeligen uitslag van dergelijke proeven getwijfeld, maar moet erkennen, dat zijne twijfelingen, na het lezen van dit stukje, grootendeels zijn opgelost. Hij wil derhalve gaarne zijne aankondiging besluiten met de woorden van den vroeger reeds vermelden Heer van hasselt: ‘Het is thans zeer twijfelachtig, waarover men zich meer hebbe te verwonderen, of over het schielijk verval van 's lands welvaart, of over de onverschilligheid, waarmede het grootste deel onzer landgenooten zulks aanziet, zonder moeds genoeg te hebben, om iets tot herstelling te ondernemen.
Het belang van den Staat is ons belang.
Laten wij geene luiheid verbloemen, eigen gemak lieven, of aan verwijfde vermaken onzen tijd besteden, maar liever denzelven aanleggen tot nuttige ontdekkingen, waarmede wij den armen inwoner aan een stuk broods kunnen helpen.
Zoo deden onze Vaders! Dat wij hen navolgen!’
Als beoefenaar der natuurlijke geschiedenis, liet Rec. zijne aandacht vallen op eene plaats in het werkje van den Heer martini van geffen, bl. 104: ‘Zonder vereeniging leggen de vrouwelijke vlinders wel eijeren, doch dezelve moeten, als onbevrucht of zwakke wormen voortbrengende, weggeworpen worden.’ - Het is bekend, dat bonnet bij de bladluizen eene voort-