Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1833
(1833)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver de Ondervinding in de Geneeskunde. Door Dr. Joh. Georg von Zimmermann.(Vervolg en slot van bl. 652.) Wat nu het werk zelve betreft: wij zullen ons bepalen bij eene opgaaf van den inhoud. De waarde, die het na meer dan eene halve eeuw heeft behouden, maakt eene beoordeeling overbodig. Ook zoude deze zeer moeijelijk vallen. Bij eene slechts korte beoordeeling zoude zij de gewone grenzen van dit Tijdschrift verre moeten overschrijden. De voorgestelde waarheden en daadzaken, de afgeleide gevolgtrekkingen hangen op het naauwst te zamen, zoodat onder de beoordeeling het grootste gedeelte zoude overgeschreven moeten worden. Het werk over de Ondervinding is in vier Boeken verdeeld. Drie behooren tot den inhoud van het eerste | |
[pagina 686]
| |
voor ons liggende vertaalde Deel; het vierde Boek zal het onderwerp van het tweede Deel worden. De Ondervinding in het algemeen wordt in drie Hoofdstukken nader onderzocht, en wel in het eerste de verscheidenheid onzer kennis, in het tweede de valsche, in het derde de ware Ondervinding. In het eerste Hoofdstuk wordt het doel des werks aangewezen. Het zal in het algemeen eene reeks der grondstellingen bevatten, welker kennis en toepassing de Ondervinding is, wat Ondervinding in de Geneeskunde zij, en de wegen der Natuur, die tot de Ondervinding leiden. De Ondervinding, volgens het algemeen vooroordeel, enkel een voortbrengsel der zinnen, zal als de valsche gegispt worden. Zij wordt door het gemeen (le vulgaire) voorgestaan, bl. 6. Door puntige, soms scherpe voorbeelden tracht de Schrijver zijne gevoelens te staven. Tegen de valsche Ondervinding wordt in het derde Hoofdstuk de ware overgesteld, het verstand tegen den onzin. Zij rust op goede waarnemingen en proeven. De geleerdheid geeft de geschiedkundige kennis, de waarnemingsgeest leert zien, de Genius besluiten. De ware Ondervinding hangt hoofdzakelijk van den kopGa naar voetnoot(*) (Kopf, beter hoofd of brein) des genen af, die ondervinden wil. De Ondervinding, Εμπειρία, wordt onderzocht, het verschil der verstandige en domme empirie aangewezen, en ten gevolge van dien ook de Empirici onder de klassen gerangschikt, waartoe zij behooren. Het gansche werk van zimmermann is tegen het gepeupel in het algemeen en in het bijzonder tegen de hedendaagsche (1763) Empirici, of, gelijk zij zich noemen, de Practici, gerigt. (Men kan het echter tot het jaar 1833 en denkelijk nog verder overbrengen.) ‘Elke Empiricus noemt zich in onzen tijd’ (1763, ook nog in 1833) ‘eenen Practicus, en ik versta al- | |
[pagina 687]
| |
toos onder eenen Practicus een' Empiricus.’ Dat het hier aan geene snedige gezegden en voor velen gansch niet malsche aanmerkingen ontbreekt, spreekt van zelf. In het tweede Boek zal de Schrijver over de Geleerdheid en haren invloed op de Ondervinding spreken. Wat Geleerdheid in het algemeen zij, gaat vooraf (H. 1). Zij moet met vooroordeelen worstelen (H. 2). Maar zij heeft veel in haar voordeel. Aan de hand der Geleerdheid worden wij aan den beperkten kring onttrokken, waarin hij verkeert, die volstrekt niets leest, in de wereld niets ziet buiten hemzelven (H. 3). Het lezen is de middellijke omgang met de Natuur, het waarnemen de onmiddellijke. In het vierde Hoofdstuk zegt de Schrijver deze veelbeteekenende woorden: dat slechts weinige Geleerden waarlijk geleerd zijn, en onderscheidt hij geheugenisgeleerdheid (érudition) van ware geleerdheid (science), tusschen eenen Geheugenisgeleerde (un érudit) en den waren Geleerde (un savant). Dit brengt er toe, om over den eigenlijken aard van de Geleerdheid des Geneesheers te spreken. Paracelsus en j.b. van helmont worden hier doorgehaald, en krijgen de Nederlandsche wijzen, ter gunste van den laatsten, zoo men zegt, een' veeg uit de pan. De Geneesheer moet zijn verstand meer ophelderen, dan zijn geheugen opvullen. In het vijfde Hoofdstuk wordt, ten slotte, de invloed der Geleerdheid op de Ondervinding aangewezen. Met de wetenschap der voorgangeren heeft men ook hunne ervaring, bl. 76. Het derde Boek stelt den waarnemingsgeest en deszelfs invloed op de ondervinding voor. De Schrijver tracht zijnen lezer hier op het regte standpunt te brengen, door hem bij den aanvang van dit Boek te zeggen: ‘Ik noem waarnemingsgeest in het algemeen de vatbaarheid, om elk voorwerp zoo te kennen gelijk het is. De waarnemingskunst is de vaardigheid in het waarnemen; het waarnemen is het onderzoeken naar eene zaak, die zich van zelve aanbiedt; de waarneming is de uitslag van dat onderzoek.’ | |
[pagina 688]
| |
In het eerste Hoofdstuk van dit Boek zal de Schrijver over den waarnemingsgeest in het algemeen handelen. Wanneer hij al aanstonds zegt: weinige menschen zien; de oogen van een gewoon mensch zijn open, maar zijn geest is blind, kan men begrijpen, dat reeds in den mensch vele hinderpalen van den waarnemingsgeest (H. 2) gevonden worden, welke hij breedvoeriger ontwikkelt. Wanneer men verder hoort, dat zeer vele Geneesheeren den waarnemingsgeest niet (bl. 99) of anderen hem maar half hebben (bl. 100)..... ach! arme Geneeskunde, die op waarnemingen rust; nog ongelukkiger lijders, wier heil van juiste waarnemingen afhangt! Wien derhalve deze eigenschappen ontbreken, mogt men wel toeroepen: abite profani! Wanneer echter Keizer hadrianus op zijn' grafsteen liet zetten (bl. 103): De menigte der Geneesheeren heeft den Keizer gedood, is dit nog geen bewijs, dat de Geneesheeren niet zagen, of velen den waarnemingsgeest slechts half hadden. Waarom was Keizer hadrianus niet met éénen Geneesheer, die wèl zag en waarnam, tevreden! Gelukkiger daglooner, wiens sober daggeld hem niet veroorlooft consultatiën te beleggen! Maar vele der hinderpalen, aan welker overweging H. 2 gewijd is, liggen buiten den Geneesheer. Wat het aanstekende of niet aanstekende der ziekten betreft, zien wij, (bl. 109) dat het thans nog gaat als ten tijde van cherac en chicoineau. Ook thans geeft het bijgeloof nog praktijk (bl. 113). Vanhier de goede verstandhouding van enkele Geneeskundigen met də Magnetiseurs van den dag. - Het derde Hoofdstuk handelt over de noodzakelijkheid, de eigenschappen en het nut van goede waarnemingen. Onbetwistbaar. - Hoofdst. 4 handelt over de waarneming der verschijnselen in de ziekten en derzelver teekenen. Hoofdst. 5-8 over de waarneming der teekenen van de ziekten, derzelver veranderingen en uitgang in den pols, de ademhaling, de pis, en in den geheelen omvang van het ligchaam en de ziel. - Hoofdst. 9 beschouwt den invloed der waarnemingskunst op de Ondervinding. Wij zouden ook hier | |
[pagina 689]
| |
fraaije opmerkingen, belangrijke geschiedkundige daadzaken, schrandere gezegden, beschamende voorbeelden, hartelijke toespraken, heldere denkbeelden, heilzame vermaningen, bestraffende waarschuwingen kunnen uitkippen. Het is, na eene enkele reeds medegedeelde proef, echter beter, het geheel te lezen en te herlezen. Ook deze vertaling kome daartoe in veler handen, zij den reeds gevormden Arts tot eene herinnering, hoe hij gedurig moet voortstreven naar de ware Geleerdheid, de schat van den Wijsgeer (bl. 38), den beginnenden tot eene veilige leidstar op het onzekere pad naar de steile hoogten, door hippocrates, sydenham en boerhaave beklommen (bl. 74). Bij de beoordeeling van het tweede Deel, hetwelk wij hopen, dat zoo spoedig zal volgen, als de tijd, tot eene goede vertaling even noodzakelijk als tot het schrijven van een oorspronkelijk werk, dit zal gedoogen, zullen wij op een en ander nog kunnen terugkomen. |
|