De uitgave dezer Gelegenheidsredenen heeft een weldadig doel - ten voordeele van het Vaderland. De Weleerw. masman, Pred. te St. Michiels-Gestel, moest den Kandidaat d.t. van woelderen inzegenen, tot de heilige bediening, en sprak over 1 Cor. III:13a., om het hoog gewigt der Evangelie-bediening te betoogen. Na korte inleiding en tekstverklaring, geeft dezelve de verdeeling van zijn onderwerp aldus op: ‘Wij zijn gereed, om met u het hooggewigt (hoog gewigt - zou zwaar gewigt niet beter zijn?) der Evangelie - bediening nader te beschouwen, en wel met betrekking tot ons Christen-leeraren, vooreerst om de aanstelling die wij hebben, zij is niet minder dan die van God (dan van God, dit bedoelt de Prediker, blijkens den zamenhang), door jezus christus; ten tweede om den inhoud (?) van het werk der bediening ons opgedragen; en ten derde om de groote verantwoording die op ons rust, en die wij eenmaal geven zullen.’ Wat 1. over de aanstelling tot het Leeraarsambt gezegd wordt, komt niet zoo geheel overeen met onze wijze van zien. De Weleerw. masman beroept zich op de ordening, die met oplegging der handen geschiedt en tot op onzen tijd onafgebroken voortduurt. Hij drukt vooral op het woord onafgebroken, en brengt, als reden, bij, dat ook onze Hervormers en zich onder de hervormde Leeraren voegende Priesteren, geordende Geestelijken waren, die het regt, door de Kerk erkend, deugdelijk bezaten om ook anderen in te wijden. Wij beschouwen den Leeraar als voorganger of eersten onder de broederen, en zouden dus niet, in den zin van
masman, ons willen beroemen, dat wij onze aanstelling van God door jezus christus hebben. - Het tweede punt, dat zeker de hoofdzaak is, bevat menige goede aanmerking. Wij kuni nen echter bij eenige bijzonderheden, die wij aanstipten, verder niet stilstaan, maar moeten in het algemeen bekennen, dat, naar ons oordeel, de geheele Ordeningsrede beter aan het doel zou beantwoorden, zoo de Prediker het algemeene, dat ook bij andere gelegenheden